ECLI:NL:GHDHA:2014:3060

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.147.977/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Lückers
  • C. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van eenhoofdig gezag aan de vader over de minderjarige na verzoek van beide ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 24 september 2014, hebben de ouders gezamenlijk verzocht om het eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind toe te kennen aan de vader. De ouders waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin was bepaald dat zij gezamenlijk gezag over de minderjarige zouden uitoefenen. De vader, die bijgestaan werd door zijn advocaat, stelde dat de huidige situatie van gezamenlijk gezag praktisch onuitvoerbaar was, gezien de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders en de omstandigheden waarin de moeder in het buitenland leeft. De moeder was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 5 april 2014 bij de vader in Nederland verblijft en daar naar school gaat. De vader heeft aangegeven dat hij de moeder op de hoogte zal houden van de ontwikkeling van de minderjarige, maar dat de communicatie tussen de ouders bemoeilijkt wordt door de afstand en cultuurverschillen. Het hof heeft de belangen van de minderjarige als maatstaf genomen voor de beoordeling van het verzoek om gezagswijziging.

Na afweging van de omstandigheden, waaronder de praktische problemen bij het uitoefenen van gezamenlijk gezag en de wens van de moeder om het eenhoofdig gezag aan de vader toe te kennen, heeft het hof geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is dat de vader alleen met het gezag wordt belast. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de vader toekomt, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 september 2014
Zaaknummer : 200.147.977/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-7147
Zaaknummer rechtbank : C/09/450612
1.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
2.
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [buitenland],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. L. de Roode te Gouda.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De ouders zijn op 29 april 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 januari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de ouders:
- op 12 mei 2014 een brief van 6 mei 2014 met bijlage.
De zaak is op 18 juni 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. N. Brands, kantoorgenoot van zijn advocaat.
De moeder en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Tijdens die zitting is de advocaat van de ouders verzocht de in een vreemde taal ingediende stukken (onder andere een tweetal verklaringen van de moeder van 24 juli 2013 respectievelijk 1 april 2014) rechtstreeks te laten vertalen naar het Nederlands door een Nederlandse beëdigde vertaler. De zaak is pro forma aangehouden tot zaterdag 27 september 2014.
Na de zitting is, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de ouders een faxbericht van 11 juli 2014 met bijlagen bij het hof ingekomen. Deze bijlagen betreffen de verzochte Nederlandse vertalingen d.d. 8 juli 2014 (opgesteld door een Nederlandse beëdigde vertaler) van de twee schriftelijke verklaringen van de moeder.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige [naam], geboren op [geboortedatum in] 2009 te[geboorteplaats], verder: de minderjarige. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is komen vast te staan dat de minderjarige sinds
5 april 2014 bij de vader in Nederland verblijft.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is het gezag ten aanzien van voornoemde minderjarige.
2.
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en in plaats daarvan te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt toegekend aan de vader.
3.
De ouders stellen dat de rechtbank hen ten onrechte met het gezamenlijk gezag over de minderjarige heeft belast. Zij wensen dat de vader, bij wie de minderjarige inmiddels woont en ook verder zal gaan opgroeien, met het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt belast. De moeder heeft dit ook in een tweetal verklaringen (gedateerd 24 juli 2013 en 1 april 2014) bevestigd. Uitoefening van het gezamenlijk gezag is voor de ouders praktisch onuitvoerbaar. Zo kunnen zij, ondanks het feit dat hun verstandhouding goed is, niet zonder tussenkomst van een derde (in dit geval de vrouw van de vader) met elkaar communiceren. Ook de bereikbaarheid is slecht te noemen, hetgeen te wijten is aan de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders en de omstandigheden waarin de moeder in [buitenland] leeft. Voorts is sprake van een cultuurverschil tussen de vader en de moeder. De moeder is niet bekend met de Nederlandse cultuur en is daarom niet in staat om op juiste wijze uitvoering te geven aan haar gezag. Indien er in de toekomst iets gebeurt met de vader of zijn vrouw, ontstaan er grote problemen. De vader zal er alles aan doen om de moeder te betrekken bij het leven van de minderjarige. Er zal contact blijven en tijdens de vakanties zullen de vader en zijn vrouw met de minderjarige naar [buitenland] afreizen. Ook zal de vader de moeder met foto’s op de hoogte houden van de ontwikkeling van de minderjarige. Hiervoor is gezamenlijk gezag echter niet nodig, aldus de ouders. Ter zitting is namens de ouders benadrukt dat, hoewel het uitgangspunt gezamenlijk gezag dient te zijn, sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat de vader met het eenhoofdig gezag over de minderjarige moet worden belast.
4.
Het hof stelt voorop dat conform artikel 1:253c, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. De rechtbank heeft, conform het subsidiaire verzoek van de ouders, de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast. In hoger beroep wordt verzocht de vader alleen met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten.
5.
Het belang van de minderjarige is de maatstaf aan de hand waarvan het verzoek om gezagswijziging op de voet van artikel 1:253c, derde lid BW moet worden beoordeeld. De rechter dient – in het licht van hetgeen in het belang van de minderjarige wenselijk is – de mogelijkheden die ieder van de ouders aan de minderjarige biedt of kan bieden af te wegen en aan de hand daarvan te beoordelen aan wie van de ouders het gezag het best kan worden opgedragen, waarbij tevens rekening zal moeten worden gehouden met mogelijke nadelen die voor de minderjarige verbonden kunnen zijn aan het enkele feit van een verandering van het gezag en een daarmee verband houdende wijziging van de verzorgingssituatie.
6.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van beide ouders om de vader alleen met het gezag over de minderjarige te belasten in een situatie als de onderhavige dient te worden toegewezen. Gebleken is dat de minderjarige – met toestemming van de moeder – inmiddels bij de vader in Nederland woont en daar naar school gaat. De moeder zal – zo blijkt uit de overgelegde Nederlandse vertalingen van haar twee verklaringen van 24 juli 2013 respectievelijk 1 april 2014 – in [buitenland] blijven wonen, onder meer vanwege het cultuurverschil en het feit dat zij nog twee andere kinderen te verzorgen heeft. Het is de vader die samen met zijn vrouw de minderjarige zal opvoeden. De vader heeft laten weten de moeder op de hoogte te zullen houden van de ontwikkeling van de minderjarige. Gezien deze omstandigheden, alsmede gelet op de door de ouders aannemelijk gemaakte praktische problemen die spelen bij het uitoefenen van het gezamenlijk gezag over de minderjarige en het feit dat de moeder zelf ook verzoekt om toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader, is het hof van oordeel dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is dat de vader alleen wordt belast met het gezag over de minderjarige, zodat hij in staat zal zijn om zelfstandig alle noodzakelijke beslissingen over de minderjarige te nemen.
7.
Gelet op het bovenstaande zal het hof het verzoek van de ouders inzake het eenhoofdig gezag aan de vader toewijzen. De bestreden beschikking dient derhalve vernietigd te worden.
8.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan alleen aan de vader toekomt;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te [plaats];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Lückers en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2014.