ECLI:NL:GHDHA:2014:3064

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
200.112.599/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de huwelijksvermogensgemeenschap en waardering van goederen

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de huwelijksvermogensgemeenschap tussen de vrouw en de man, die in hoger beroep zijn gekomen na eerdere vonnissen van de rechtbank Dordrecht. De vrouw heeft in hoger beroep negen grieven ingediend tegen de eerdere vonnissen, terwijl de man ook een incidenteel appel heeft ingesteld met tien grieven. De peildatum voor de waardering van de goederen is vastgesteld op 20 mei 2005, en de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in 2006. De partijen zijn het niet eens over de waarde van verschillende over en weer toebedeelde goederen, waaronder bankrekeningen, een appartement en een vakantiehuis in Polen, en de waarde van vruchtgebruik van een woning.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals vermeld in de eerdere vonnissen en heeft de grieven van beide partijen beoordeeld. De vrouw heeft onder andere betwist dat het saldo van haar bankrekeningen per peildatum € 21.628,26 was, en heeft een totaalbedrag van € 210,05 opgegeven. De man heeft dit betwist en stelt dat de vrouw onterecht bedragen heeft onttrokken aan de gemeenschap. Het hof heeft de bewijsvoering van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 3.963,84 van de man, terwijl de vrouw ook een bedrag van Zloty 70.766,25 aan de man moet betalen.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere vonnissen zijn vernietigd en dat de man en de vrouw onderling bedragen moeten verrekenen, met inachtneming van de wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 2 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.112.599/01
Zaaknummer rechtbank : 83172
Rolnummer rechtbank : HA ZA 09/2696

arrest van 2 september 2014

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.D. Jager-van den Berg te Dordrecht.

Het geding

1.
Bij exploot van 22 augustus 2012 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 20 juli 2011, 14 maart 2012, 23 mei 2012 en het herstelvonnis van 13 juni 2012 van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen.
2.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in de bestreden vonnissen is vermeld.
3.
In de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis in reconventie heeft de vrouw negen grieven tegen het vonnis aangevoerd en de eis in reconventie gewijzigd.
De vrouw concludeert dat het uw hof moge behagen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de bestreden vonnissen die tussen appellante als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en geïntimeerde als eiser in conventie en gedaagde in reconventie zijn gewezen en opnieuw rechtdoende, de man niet ontvankelijk in zijn conventionele vordering te verklaren althans deze vordering af te wijzen en hierna volgende, gewijzigde vordering van de vrouw in reconventie op de man toe te wijzen:
- te bepalen dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen wordt verdeeld op de wijze zoals in deze memorie van grieven onder punt 13 van deze memorie beschreven;
- te bepalen dat de vrouw gehouden is tot betaling aan de man wegens overbedeling van een bedrag ad € 4.110,70;
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag ad € 26.622,70 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 januari 2013 tot de dag van betaling van dit bedrag door de man aan de vrouw;
- de man te veroordelen in de kosten van dit geding in twee instanties.
4.
De man heeft een memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel genomen. De man heeft tien grieven tegen het vonnis aangevoerd (doorgenummerd 10 tot en met 19)
met conclusie:
in het principale appel:
de grieven van de vrouw af te wijzen;
in het incidentele appel:
de man verzoekt het Gerechtshof bij (het hof leest in plaats van vonnis) arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen die door de Rechtbank te Dordrecht onder zaaknummer 83172 HA ZA 09-2696 op 20 juli 2011, 14 maart 2012, 23 mei 2012 en 13 juni 2012 (het hof leest) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, ten aanzien van de bankafschriften, de waarde van de Volvo, de bedragen betaald aan de moeder van de vrouw, de sieraden, de inboedel, de investeringen, de grondstukken, het vruchtgebruik, het saldo op de rekening met nummer [nummer] en het appartement [in Polen]:
a. te bepalen dat de vrouw afschriften dient over te leggen van het saldo op haar rekeningen op 20 mei 2005 met de volgende nummers
-[nummer]
- [nummer]
- [nummer]
- [nummer]
- [nummer]
- [nummer]
- [nummer]
- [nummer],
- [nummer], alsmede van
- rekeningen in Duitsland en Canada,
bij gebreke waarvan uitgegaan dient te worden van een saldo van € 10.000 per
rekening, althans op straffe van een dwangsom van € 500 per dag dat zij daarmee
na betekening van het vonnis aan haar in gebreke blijft, met veroordeling van de
vrouw om aan de man de helft van het saldo te vergoeden,
b. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van de Volvo een bedrag van € 1.449 te voldoen;
c. de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag van € 35.025 ter zake van de betalingen aan de moeder van de vrouw;
d. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van de sieraden € 5.795 te voldoen:
e. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van de inboedel € 6.000 te voldoen;
f. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake (de investeringen in) het vakantiehuis
€ 16.000 te voldoen;
g. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van de grondstukken [in Polen] € 9.750 te voldoen;
h. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van het vruchtgebruik € 12.014,86 te voldoen;
i. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van het saldo op de rekening bij Postbank
met nummer [nummer] € 1.024,74 te voldoen;
j. de vrouw te veroordelen aan de man ter zake van het appartement [in Polen] € 30.250
althans € 15.250 te voldoen,
althans de vrouw te veroordelen tot de bedragen als het gerechtshof in goede justitie
vermeent te behoren;
in het principale en incidentele appel:
met veroordeling van de vrouw in de kosten, zowel van de procedure bij de rechtbank
als in het hoger beroep.
5.
De vrouw heeft vervolgens een memorie van antwoord in het incidentele beroep genomen.
Zij concludeert de grieven van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
6.
De man heeft daarop gereageerd met een akte (met 15 producties).
7.
De vrouw heeft vervolgens nog een akte genomen.
8.
Tot slot hebben partijen hun procesdossiers gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep in het principaal en in het incidenteel appel

1.
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van de tussen partijen bestaan hebbende huwelijksvermogensgemeenschap. Niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is op de vermogensrechtelijke gevolgen van der partijen huwelijk en dat de peildatum voor zowel de omvang als de waardering is 20 mei 2005. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [in] 2006. In hoger beroep is niet in geschil welke goederen aan wie worden toebedeeld. Partijen zijn verdeeld over de waarde van een aantal over en weer toebedeelde goederen per peildatum.
2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals vervat in rechtsoverweging 2 van het vonnis van 20 juli 2011, nu daartegen in beroep door geen van partijen is opgekomen.

Bankrekeningen

3.
De grieven 1 tot en met 3 van de vrouw en grief X van de man betreffen de bankrekeningen van de vrouw. In het tussenvonnis van 20 juli 2011 overweegt de rechtbank dat het saldo van de bankrekeningen van de vrouw per peildatum is € 21.628,26. Volgens de vrouw was het totale saldo echter € 210,05. In grief 1 bestrijdt de vrouw dat zij de saldi van de bankrekeningen op haar naam in eerste aanleg niet heeft betwist. De juistheid van die grief kan in het midden blijven, want het hoger beroep dient mede om eventuele verzuimen in eerste aanleg goed te maken. Dit is hetgeen de vrouw in de grieven 2 en 3 doet. In zoverre heeft de vrouw geen belang bij grief 1. De man heeft het laatstgenoemde saldo betwist.
4.
Het hof begrijpt de beslissing van de rechtbank als volgt. In de inleidende dagvaarding voert de man als banksaldi van de vrouw per 20 mei 2005 op:
Rabo Totaalpakket [nummer] € 6.907,-
Rabobank Internetbonus Sparen [nummer] € 10.000,-
ING Bank Kwartaal Plus Sparen [nummer] € 8.782,-
en
Spaarloon vrouw ABN AMRO [nummer]
€ 408,-.
totaal
€ 26.097,-.
5.
In de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis in conventie en akte overlegging stukken in conventie komt de man tot € 52.078,10. Ter comparitie heeft de vrouw gesteld dat er een dubbelteling is van € 8.884,79. De rechtbank volgt de vrouw daarin en corrigeert op grond van de overgelegde bescheiden de berekening van de man voorts met een bedrag voor wat betreft rekeningnummer [nummer]. Volgens de rechtbank is het totale saldo dusdoende niet € 52.078,10, maar € 21.628,26. De rechtbank gaat daar bij de verdeling van uit.
6.
De vrouw legt in beroep afschriften van de meergenoemde rekeningen over, waarop saldi voorkomen over die afwijken van die welke de man in eerste aanleg noemt. Baseerde de man eerdergenoemde berekening(en) op afschriften van de maanden voorafgaand aan de peildatum, de vrouw legt nu als productie afschriften per de peildatum over:
Rabo Totaalpakket [nummer] € 187,66, en
Rabobank Internetbonus Sparen [nummer] € 22,39.
Voor wat betreft ING Bank Kwartaal Plus Sparen [nummer] stelt de vrouw dat die rekening is opgeheven per 1 maart 2005 en het tegoed ad € 8.868,90 is overgemaakt op rekeningnummer [nummer]. Conclusie: totale banksaldi per 20 mei 2005 € 210,05.
7.
Het hof begrijpt dat de man zich niet verzet tegen de juistheid van de door de vrouw genoemde bedragen, met uitzondering van eerstgenoemde Raborekening. Voor die rekening merkt hij in de memorie van antwoord op dat het afschrift dateert van 23 mei 2005 en dat de bijboekingen en afschrijvingen doelbewust zijn weggehaald. De vrouw heeft vervolgens volledige afschriften overgelegd, zoals door de man gevraagd. Het hof stelt in overeenstemming met de berekening van de vrouw in de memorie van antwoord in het incidentele beroep vast dat daaruit inderdaad blijkt van een saldo van € 187,66 per peildatum. Het hof gaat daar van uit. De man merkt voorts op dat vergelijking tussen de door hem overgelegde afschriften van de rekening(en) van de vrouw, die dateren van de maanden voorafgaand voor de peildatum, en de thans door de vrouw overgelegde bescheiden per peildatum blijkt van forse onttrekkingen door de vrouw. Nu de man daar echter (anders dan in grief X, waarop het hof hieronder in gaat) verder geen consequenties aan verbindt, gaat het hof uit van de saldi per peildatum van de bankrekeningen op naam van de vrouw ten bedrage van € 210,05.
8.
De man richt zich in grief X tegen het vonnis van 20 juli 2011, daar waar de rechtbank de vordering van de man tot overlegging van bankafschriften van de vrouw afwijst. Kort gezegd overweegt de rechtbank dat partijen elkaar over en weer beschuldigen van het wegmaken van gemeenschapsgeld, maar de stellingen dermate vaag zijn dat niet geoordeeld kan worden dat een van partijen de huwelijksvermogensgemeenschap heeft benadeeld. Bij nader onderzoek bestaat dus geen belang zodat de vordering tot overlegging van bankafschriften van beide partijen zal worden afgewezen, aldus de rechtbank.
9.
In grief X stelt de man dat gelden verdwenen zijn en hij wel belang heeft bij zijn vordering. De man rept vooreerst nog van een rekening in Polen bij PEKAO met nummer [nummer]. Volgens de vrouw betreft het hier echter een nummer van een bankpas van de vrouw ter zake van een rekening op naam van de man. Nu de man vervolgens zijn stellingen verder niet heeft onderbouwd, gaat het hof er van uit dat de vrouw per peildatum geen rekening bij PEKAO had. Het hof betrekt daarbij dat de wel in het dossier voorkomende rekeningen bij onderscheiden Poolse banken veel langere rekeningnummers hebben dan deze beweerdelijke PEKAO rekening, zodat de stelling van de vrouw dat het (niet om een rekening maar slechts) om een bankpasnummer (van een rekening van de man) gaat aannemelijk voorkomt. De man noemt vervolgens in zijn petitum nog een aantal bankrekeningen alsmede rekeningen in Duitsland en Canada. De man onderbouwt zijn stellingen dat het hier om rekeningen van de vrouw per peildatum zou gaan echter niet. Het hof betrekt daarbij dat de man niet weersproken heeft dat hij ten tijde van het uiteengaan van partijen langere tijd alleen in de echtelijke woning verbleef en derhalve inzage had in alle financiële bescheiden van de vrouw, hetgeen ook blijkt uit de hoeveelheid gegevens die de man wel overlegt. De man verwijst in dat verband in de grief ter onderbouwing enkel naar een bankafschrift van 24 maart 2005 van de Rabobank rekening [nummer], waaruit volgens hem blijkt dat er nog een rekening van de vrouw is bij de Postbank met nummer [nummer]. De vrouw heeft dit betwist. Volgens de vrouw betreft dit laatste een tussenrekening van de Postbank via welke rekening zij iedere maand € 50,- spaart voor de zoon van partijen, naar het hof begrijpt op een rekening van de zoon. Voor wat betreft de andere rekeningen benadrukt de vrouw met name dat uit niets blijkt dat het gaat om rekeningen van de vrouw die zij had op de peildatum, 20 mei 2005.
10.
Het hof verwerpt grief X van de man en diens verzoek tot overlegging van afschriften van het saldo op een of meer van de door de man in zijn petitum genoemde rekeningen. Op geen enkele wijze heeft de man zijn gestelde vermoeden dat de vrouw op 20 mei 2005 meer of andere rekeningen op haar naam had dan welke niet in geschil zijn (Rabo Totaalpakket [nummer], Rabobank Internetbonus Sparen [nummer], ING Bank Kwartaal Plus Sparen [nummer] en Spaarloon vrouw ABN AMRO [nummer]) onderbouwd. Het hof merkt daarbij op dat partijen inderdaad over en weer elkaar beschuldigen van onttrekkingen, maar dat de man daaraan in hoger beroep verder geen (juridische) consequenties verbindt.

Appartement van de vrouw [in Polen]

11.
De rechtbank is voor de waardebepaling van dit appartement uitgegaan van de taxatie van 20 maart 2007, die van de zijde van de man is overgelegd. De notariële akte, waar de vrouw naar verwijst, geeft slechts de door de comparanten opgegeven waarde weer en de man heeft een makelaar ingeschakeld om het appartement te taxeren. Bovendien heeft de vrouw de juistheid van de taxatie niet betwist, aldus de rechtbank. De waarde van het gehele appartement op 20 mei 2005 wordt conform dat rapport gesteld op 375.000 Zloty ofwel € 121.000. Het aandeel van de vrouw bedraagt de helft, € 60.500,-, aldus de rechtbank.
12.
Volgens grief 4 van de vrouw heeft zij reeds in eerste aanleg bestreden dat de waarde van het appartement Zloty 375.000 was, zoals uit de door de man overgelegde taxatie blijkt, en betoogd dat de waarde Zloty 279.065 is. De vrouw heeft deze stelling in eerste aanleg niet onderbouwd. In hoger beroep baseert zij deze laatstgenoemde waarde op een (door haar in beroep overgelegde) taxatie op verzoek van de rechtbank te Warschau uit 2005 in een procedure tussen de vrouw en haar (stief)moeder, met als inzet de opheffing van de mede-eigendom van het appartement. In dat kader is het appartement op verzoek van de rechtbank getaxeerd door een deskundige. Die taxatie dient te worden aangehouden, aldus de vrouw.
13.
De man stelt in grief XIX in dit kader aan de orde of de vrouw nu enig eigenaar van genoemd appartement is, dan wel sprake is van 75 dan wel 50 procent eigendom. De man betwist dat de vrouw op 20 mei 2005 slechts voor 50 procent eigenaar was van het appartement. Uit de door de vrouw overgelegde beslissing van de rechtbank in eerste aanleg van Warschau van 16 november 2005 blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat tot dat moment en derhalve ook op de peildatum de vrouw (niet voor 100% of 75% maar slechts) voor de helft gerechtigd was tot het appartement [in Polen]. Het hof gaat daar dan ook van uit. Het was vervolgens aan de man, die betoogt dat het aandeel van de vrouw hoger is door vererving, zijn van die rechterlijke uitspraak afwijkende stelling onderbouwd aan te tonen. Hetgeen de man in dat kader naar voren brengt, is onvoldoende. Het hof ziet voorts in hetgeen door de man is opgeworpen geen reden niet uit te gaan van de in laatstgenoemde Poolse beslissing genoemde marktwaarde van het appartement van Zloty 279.065,-. De helft daarvan is Zloty 139.532,50. In zoverre slaagt de vierde grief van de vrouw.

Wisselkoers

14.
In grief 5 stelt de vrouw de wisselkoers aan de orde. De rechtbank overweegt in haar beslissing van 23 mei 2012, in het kader van de waarde van het (na te noemen) vruchtgebruik, dat moet worden uitgegaan van een omrekenkoers per 20 mei 2005 van Zloty’s in Euro’s van 4.1615 onder verwijzing naar
www.wisselkoersen.nl. Het hof stelt vast dat de rechtbank in de daaraan voorafgaande beslissingen in navolging van partijen de omrekenkoers van partijen/de man) heeft gevolgd, die aanzienlijk afwijkt van genoemde door de rechtbank in het vonnis van 23 mei 2012 gehanteerde wisselkoers. Gevolg daarvan is dat de eindopstelling/berekening is gebaseerd op twee onderscheiden wisselkoersen. Het hof zal echter, zoals gebruikelijk in het kader van de verdeling, voor wat betreft de bedragen in Zloty’s deze bedragen ook in de Poolse munteenheid vaststellen. Partijen kunnen dan in zoverre ook afrekenen in Zloty’s, nu dit op dit moment nog steeds het (enige) wettige betaalmiddel is in Polen. Derhalve heeft de vrouw geen belang bij deze grief. Dat geldt ook voor de grieven 8 en 9, voor zover ook in die grieven de omrekenkoers aan de orde is.

Spaarloonregeling

15.
Grief 6 betreft de spaarloonregeling van de vrouw. De vrouw stelt dat het spaarloon per de 22e van de maand werd gestort. Per 22 maart 2005 was het saldo € 357,56. Voor de peildatum is daar volgens de vrouw alleen op 22 april 2005 nog € 51,08 bijgestort. Saldo derhalve € 408,64. Volgens de man blijkt uit de overgelegde afschriften dat de boeking van het spaarloon niet iedere maand op dezelfde datum (22) geschiedt
.Het hof constateert dat de vrouw nalaat het afschrift over de maand mei 2005 over te leggen en kan derhalve de juistheid van het standpunt van de vrouw voor die maand niet vaststellen. De grief faalt.

Verrekening

16.
Grief 7 betreft de vraag of de vrouw al bedragen heeft voldaan door verrekening. De man heeft gevorderd dat de vrouw € 2.214,02 zal voldoen uit hoofde van betalingen die de man na de peildatum heeft gedaan ten behoeve van de vrouw. De vrouw heeft zich in dat kader op verrekening beroepen. De rechtbank heeft dat afgewezen in het vonnis van 20 juli 2011. De grief richt zich tegen dit oordeel en de daarbij behorende gegeven motivering. Volgens de vrouw is sprake van verrekening met kinderalimentatie (€ 1.900,81) en tweede betaling gebruikersvergoeding (€ 450,00), zodat een vordering van de vrouw op de man resteert van € 136,79.
17.
De man heeft dit laatste ook in beroep betwist. Hij erkent wel dat het juiste te verrekenen bedrag € 1.916,27 is. Van verrekening met kinderalimentatie kan geen sprake zijn, want hij heeft op 20 november 2009 een bedrag aan achterstallige kinderalimentatie contant voldaan. De man verwijst naar de door hem overgelegde brief aan de vrouw (productie N bij memorie van antwoord in het principaal appel) waarin hij een en ander bevestigt. Nu de vrouw zich in de daarop volgende stukkenwisseling niet meer over deze productie heeft uitgelaten, hetgeen wel op haar weg had gelegen, gaat het hof ervan uit dat voor wat betreft de kinderalimentatie van verrekening inderdaad geen sprake is geweest. Dat geldt ook voor de gebruikersvergoeding, ten aanzien waarvan de man ontkent dat de vrouw verschillende keren een gebruikersvergoeding heeft voldaan. Het bedrag is niet eerder verrekend. Het hof zal derhalve het te verrekenen bedrag bepalen op het door de man erkende bedrag van € 1.916,27.

Vakantiewoning van de vrouw: [adres in Polen]

18.
De grieven 8 (van de vrouw) en XV en XVI (van de man) betreffen de vakantiewoning van de vrouw. De rechtbank stelt de waarde van de vakantiewoning in overeenstemming met het standpunt van de man vast op Zloty 102.000 ofwel (de omrekening van de man volgend) € 32.904,-. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de waarde van deze woning vaststellen in Zloty en niet (omrekenen) in euro’s. De vrouw heeft dan geen belang bij haar grief 8 waar zij enkel de (omrekenkoers bij de) waarde van deze woning aan de orde stelt.
19.
Grief XV van de man betreft ook de vakantiewoning. De man stelt tot het jaar 2003 ruim € 30.000,- te hebben geïnvesteerd in deze woning. De taxatie kan niet alleen bepalend zijn voor de waarde, omdat de vrouw heeft geweigerd de (door de man ingeschakelde) taxateur de woning van binnen te laten bekijken. De waarde moet volgens de man dan ook worden gesteld op de getaxeerde waarde, vermeerderd met € 30.000,-, ofwel totaal € 64.904,-. Hij verwijst in dat verband met name naar een tweetal verklaringen, waaronder van de stiefvader van de vrouw. De man verwijst in dat verband ook naar productie Q. Met de vrouw is het hof van mening dat zonder nadere toelichting van de zijde van de man, die ontbreekt, volstrekt niet duidelijk wat (de achtergrond van) genoemde productie is. Het is genaamd “Rapport van marktwaarde bepaling”, maar lijkt verder een (door de man zelf gemaakt) samenraapsel van verklaringen, die slechts ten dele vertaald (lijken te) zijn. Bovendien vormt het geen enkele onderbouwing van het door de man genoemde bedrag van € 30.000,-. Dat bedrag wordt wel genoemd door [naam derde] maar daaraan is toegevoegd: (in vertaling) “wat PLZ, $, Euro”. Ook in de inleidende dagvaarding rept de man van 30.000 Zloty (of euro?). In genoemd rapport wordt in dat kader bovendien gesproken van een nieuw dak, maar dat zou ook bij uitwendige taxatie zichtbaar moeten zijn geweest en derhalve in de door de man overgelegde taxatie verwerkt moeten zijn. Het had op de weg van de man gelegen in ieder geval een concretisering te geven van de bedragen gemoeid met de gestelde investeringen en in dat kader te onderbouwen of het Zloty’s of Euro’s betreft. Grief XV faalt.
20.
Ook grief XVI van de man ziet op de vakantiewoning. Volgens de man horen bij de vakantiewoning grondstukken, totale oppervlakte 1.0959 ha. Dat zou blijken uit de door de vrouw overgelegde voorlopige koopakte van 14 augustus 2004 (productie 17 bij de akte uitlaten van de vrouw in eerste aanleg). Die grondstukken zijn niet meegenomen in de taxatie volgens de man. Die zag op een grondkavel met een oppervlakte van 873m2 en 125m2. De man gaat uit van een waarde van € 19.500,-. Hij heeft recht op de helft daarvan of € 9.750,-. De vrouw heeft dit betwist. Volgens haar betreft het hier een (mede)eigendomsrecht van gronden met betrekking tot opritten die nodig zijn om het vakantiehuis te bereiken.
21.
Het hof overweegt als volgt. In genoemde koopovereenkomst (productie 17 bij akte uitlaten van de zijde van de vrouw van 28 september 2011) wordt gesproken van mede-eigendom van niet bebouwde grondstukken van de totale oppervlakte 1.0959 ha voor een gedeelte van 4/212. Zulk een (geringe) mede-eigendom ondersteunt het standpunt van de vrouw dat het hier gaat om eigendom nodig voor de bereikbaarheid van de vakantiewoning. Mede nu zo’n mede-eigendomsrecht geen enkele waarde heeft zonder de vakantiewoning, gaat het hof ervan uit dat de bereikbaarheid van de vakantiewoning en dus dit mede-eigendomsrecht in de taxatie is vervat. Het was aan de man geweest zijn stelling nader de adstrueren. De grief faalt.

Volvo

22.
In grief XI stelt de man de waarde van de Volvo, kenteken [nummer] aan de orde. De auto is aan hem toebedeeld. In eerste aanleg heeft de man drie taxaties overgelegd, die gemiddeld uitkomen op € 5.102,-. De vrouw meent dat de auto op de peildatum € 10.000,- waard was. De door de man overgelegde taxaties dateren van een later tijdstip, hetgeen de waarde negatief beïnvloedt. De rechtbank heeft de waarde van de auto geschat op € 8.000,-.
23.
De grief van de man is een herhaling van zijn standpunt in eerste aanleg. Het hof ziet geen daarin geen aanleiding te komen tot een andere waarde dan de door rechtbank vastgesteld op € 8000,-. Deze waarde per peildatum lijkt alleszins redelijk voor een model Volvo uit 2000 als aan de orde, kilometerstand 150.000.

Sieraden

24.
Grief XIII ziet op de sieraden. De rechtbank heeft in haar vonnis van 20 juli 2011 beslist dat elk van partijen de eigen sieraden heeft zonder verrekening. De grief is niet meer dan een herhaling van het standpunt in eerste aanleg. De man verwijst enkel naar zijn betoog in de conclusie van antwoord in reconventie en akte overlegging stukken in conventie. Kort gezegd stelt de man dat een groot aantal sieraden in bezit van de vrouw is, die de man op uitdrukkelijk verzoek van de vrouw voor haar heeft gekocht en betaald en die de man in het kader van de scheiding in de verdeling wil betrekken. De man noemt de aankoopjuweliers.
25.
Het hof neemt de beslissing van de rechtbank en de daarvoor gegeven motivering over en maakt deze tot de zijne. De sieraden hebben in het licht van de inkomens/vermogenspositie geen bovenmatige waarde en het is aannemelijk dat de man in betere tijden de door de man genoemde sieraden aan de vrouw heeft geschonken. Het hof betrekt daarbij dat de man in de grief in het geheel niet in gaat op hetgeen de rechtbank overweegt omtrent het al dan niet bezitten door de vrouw van een diamanten ring. Hetzelfde geldt voor het aankoopadres.

Inboedel

26.
De beslissing van de rechtbank met betrekking tot de inboedel komt in grief XIV aan de orde. De man heeft voorgesteld dat de vrouw de hele inboedel ontvangt en hij 13 door hem genoemde zaken krijgt. De vrouw heeft betwist de door de man genoemde zaken in bezit te hebben. De rechtbank overweegt dat niet vast staat welke (gemeenschappelijke) zaken partijen in hun bezit hebben, zodat de vordering tot verdeling van de inboedel moet worden afgewezen. De man stelt in beroep slechts dat hij is onderbedeeld en wil een vergoeding van € 6.000,- voor alle goederen (“spullen”) die hij achter heeft gelaten en die hij nimmer heeft ontvangen.
27.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw herhaalt in beroep haar standpunt dat het horloge is weggegooid, dat zij de man de door hem genoemde inboedelgoederen heeft aangeboden, maar dat deze toen de man ze niet kwam halen naar de vuilnisbelt zijn gegaan. Ook deze grief van de man is niet meer dan een herhaling van het standpunt in eerste aanleg. Tegen die achtergrond kon de man in beroep niet volstaan met een algemeen verwoorde grief. Van de man mocht worden verwacht dat hij zijn vordering per door hem gewenst inboedelgoed zou specificeren. Nu dat niet is gebeurd is het hof, evenals de rechtbank, niet in staat te beoordelen welke van de door de man genoemde inboedelgoederen nog onder de vrouw berusten, of de man daarop nog aanspraak wenst te maken en wat de waarde daarvan is. Dit brengt mee dat het hof evenmin aanleiding ziet voor toewijzing van een bedrag ter vervanging ad € 6.000,- als door de man gevorderd.

Negatief saldo Postbank

28.
Grief XVIII van de man richt zich tegen het vonnis van 23 mei 2012, waarin de rechtbank ten onrechte het negatieve saldo op de rekening bij de Postbank met nummer [nummer] niet in de verdeling betrekt. Het saldo bedroeg op 10 mei 2005 € 2.049,48, aldus de man onder verwijzing naar productie R. De vrouw wijst er op dat productie R geen inzicht geeft in het saldo per peildatum, 20 mei 2005. De vordering moet reeds daarom worden afgewezen.
29.
Het hof stelt met de vrouw vast dat de man heeft nagelaten een afschrift over te leggen waaruit het saldo per 20 mei 2005 blijkt, terwijl hij niet gesteld heeft dat dit niet mogelijk was. Nu het hof het saldo derhalve niet kan vaststellen zal het hof deze vordering afwijzen.

Vruchtgebruik

30.
De grieven 9 van de vrouw en XVII van de man betreffen het vruchtgebruik. Grief XVII richt zich tegen het vonnis van 23 mei 2012, waarin de rechtbank heeft beslist dat de man een vruchtgebruik heeft ten aanzien van een appartement van zijn moeder [in Polen]. De man heeft dit appartement aan zijn moeder geschonken bij akte van 26 augustus 2004. De man stelt dat hij op 24 september 2004 afstand heeft gedaan van dit recht, zodat de waarde daarvan niet in de verdeling dient te worden betrokken. De vrouw heeft deze afstand betwist. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof voldoet de grief niet aan de aan een grief te stellen eisen. De rechtbank motiveert de beslissing uitvoerig, onder andere door vraagtekens te zetten bij de door de man overgelegde brieven. Het is merkwaardig dat deze cruciale producties pas in een zeer laat stadium van de procedure zijn overgelegd en de inhoud van de brieven lijkt te zijn opgesteld voor de lezer van dit procesdossier, aldus de rechtbank. De rechtbank betrekt daarbij voorts dat de man geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan, hetgeen gelet op de merkwaardige producties die hij heeft overgelegd wel van hem verwacht had mogen worden. In hoger beroep wijdt de man in de grief geen woord aan deze motivering van de beslissing van de rechtbank. De man doet evenmin op dit punt een bewijsaanbod dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. De man legt als productie P wel een e-mail van een notaris over, maar - wat daar overigens ook van zij - die mail doet niet af aan alle vraagtekens die de rechtbank heeft geplaatst bij de door de man overgelegde brieven uit - naar de man stelt - 2004, die de rechtbank onvoldoende achtte om vast te kunnen stellen dat de man geen vruchtgebruik had, omdat de rechtbank - naar het hof begrijpt - twijfelde of deze brieven wel, zoals gesteld, in 2004 zijn opgesteld en verstuurd dan wel pas na de peildatum vervaardigd zijn. Het hof verwerpt de grief.
31.
Het hof leest in de grief niet dat de man ook opkomt tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van het recht van vruchtgebruik van Zloty 100.000, zodat het hof daar van uit gaat. De vrouw komt in grief 9 wel op tegen de waarde. Volgens haar is die Zloty 200.000. Zij baseert dat op een eigen berekening van de prijs per m2 van het appartement, hetgeen volgens haar voert tot een marktwaarde van 246.000 Zloty. De waarde van het vruchtgebruik schat zij op 81%. Zo komt zij tot een minimale waarde van Zloty 200.000. Bij memorie van antwoord in incidenteel legt de vrouw nog een rapport over waarin een waarde wordt gemeld van het appartement van Zloty 334.757. De vrouw verbindt daaraan echter geen consequenties. Het hof stelt vast dat de man geen grief richt tegen de door de rechtbank vaststelde waarde van het vruchtgebruik van 100.000 Zloty. Hij bestrijdt wel de taxatie, want die is volgens hem verricht door een vriendin van de vrouw die geen taxateur is. De vrouw merkt op dat zij niet weet of de taxateur de (kennelijk) vereiste kwalificaties heeft en laat aan het hof over of het bewijskracht aan het rapport ontleent. Het hof zal dat niet doen, nu niet vast staat dat sprake is van een taxatie door een beëdigd taxateur en ook overigens de kwaliteiten van de taxateur niet kan beoordelen. De vrouw heeft haar standpunt dat die waarde hoger ligt ook niet anderszins onderbouwd, noch door een taxatierapport van de woning als zodanig, noch door een nadere bepaling/berekening door een deskundige van de gestelde waarde van een vruchtgebruik (81%) als in casu aan de orde in relatie tot de waarde van de onbelaste eigendom van het onroerend goed. Het geheel overziende gaat het hof – met de rechtbank – uit van de waarde van Zloty 100.000.

De vordering op de moeder van de vrouw (eerste aanleg)/de vrouw (hoger beroep)

32.
De man heeft in eerste aanleg aangevoerd dat er een vordering is op de moeder van de vrouw, naar het hof begrijpt een vordering behorende tot de ontbonden huwelijksvermogensgemeenschap van partijen. Hij stelt dat sprake is van het uitlenen/ter beschikking stellen van geldbedragen van in totaal € 150.000,- à € 175.000,-. De vrouw heeft het bestaan van deze vordering betwist. Volgens de rechtbank in het vonnis van 20 juli 2011 heeft de man tegenover deze betwisting de door hem gestelde vordering per 20 mei 2005 onvoldoende onderbouwd. De man is vaag over de hoogte van het geleende bedragen en de door de man overgelegde verklaringen van familieleden, afgelegd na het feitelijk uiteengaan van partijen, zijn niet erg geloofwaardig, aldus de rechtbank.
33.
In grief XII heeft de man zijn standpunt gewijzigd, stellende dat het niet is een vordering op de moeder, het is een vordering op de vrouw ter zake van gelden die via de moeder van de vrouw op de rekening van de vrouw (het hof begrijpt: in Polen) zijn gestort. De moeder van de vrouw heeft gelden ontvangen van partijen. Deze gelden waren bedoeld om rekeningen te betalen voor partijen, zoals bijvoorbeeld verbouwingen aan het vakantiehuis. De moeder woonde in Polen. In totaal maakt de man aanspraak op de helft daarvan, volgens de man, een bedrag van € 35.025.
34.
De vrouw wijst er - naar het oordeel van het hof terecht - op dat de man zijn standpunt ter zake van deze vordering in de procedure meermaals heeft gewijzigd, zowel voor wat betreft de bedragen, de bestemming daarvan als wie deze gelden op de peildatum, 20 mei 2005, onder zich had. Los daarvan betwist de vrouw dat, zoals de vordering van de man in hoger beroep luidt, op de peildatum de vrouw op haar naam staande (Poolse) bankrekeningen (via de moeder) gemeenschapsgelden had staan, waarvan de helft aan de man toekomt.
35.
Het hof stelt voorop dat de man zijn nieuwe stelling in hoger beroep, dat gemeenschapsgelden tot het door hem genoemde bedrag (via de moeder van de vrouw) op Poolse bankrekeningen van de vrouw zijn gestort en daar op de peildatum nog stonden en dus verdeeld moeten worden, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. Reeds daarom faalt deze grief. Voor zover de grief toch zou moeten worden opgevat als ligt daarin besloten dat een vordering op de moeder deel uit maakt(e) van de gemeenschap, geldt dat de moeder geen partij is in deze procedure. Daaraan voegt het hof toe dat deze procedure niet dient ter vaststelling van zo’n vordering: daarvoor moet(en) de man (en de vrouw) zo nodig een procedure tegen de moeder aanspannen. Tegen die achtergrond beschikt het hof, gezien de innerlijk tegenstrijdige standpunten van de man, het verweer van de vrouw en de in verschillende opzichten tegenstrijdige verklaringen in het dossier over volstrekt onvoldoende informatie om in het kader van onderhavige verdeling te komen tot het oordeel dat een vordering als door de man ingesteld en tot het door de man genoemde bedrag deel uitmaakt van de gemeenschap van goederen. Hetgeen partijen meer of anders aanvoeren leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie

36.
Dit alles voert tot de volgende afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
De nog te verdelen activa van de gemeenschap zijn:
  • Banksaldi ten name van de vrouw € 210,05
  • Spaarloonregeling van de vrouw € 459,72
  • Lijfsieraden van de vrouw -
  • Banksaldi ten name van de man € 4.430,-
  • Volvo € 8.000,-
  • Lijfsieraden man -
  • Vakantiehuis [in Polen] 102.000
  • Appartement [in Polen] 139.532,50
  • Vruchtgebruik appartement [in Polen] 100.000
Aan de vrouw wordt toebedeeld
  • Banksaldi ten name van de vrouw € 210,05
  • Spaarloonregeling van de vrouw € 459,72
  • Lijfsieraden van de vrouw -
  • Vakantiehuis [in Polen] 102.000
  • Appartement [in Polen]Zloty 139.532,50
Aan de man wordt toebedeeld
  • Banksaldi ten name van de man € 4.430,-
  • Volvo € 8.000,-
  • Lijfsieraden man -
  • Vruchtgebruik appartement [in Polen] 100.000
Verrekenposten
37.
De vrouw zal worden veroordeeld om € 1.916,27 te betalen ter zake van door de man voor haar verrichte betalingen na de peildatum.
38.
Het vorenstaande brengt mee dat de man aan de vrouw dient te betalen € 5.880.11 (totale activa in euro’s, zijnde € 13.099,77, gedeeld door twee is € 6.549,88 minus (€ 210,05 + € 459,72) met welk te betalen bedrag de man kan verrekenen genoemde € 1.916,27, derhalve per saldo € 3.963,84.
39.
De vrouw dient op haar beurt aan de man te betalen Zloty 70.766,25 (totale activa in Zloty 341.532,50 gedeeld door twee is 170.766,25 minus Zloty 100.000).
40.
Dit alles brengt mee dat hetgeen de vrouw onder de beslaglegging te veel heeft betaald door de man zal moeten worden terugbetaald, zoals door de vrouw in beroep gevorderd. Het hof kan de hoogte daarvan niet vaststellen, nu de verplichtingen voor een deel in Zloty zijn.

Rente

41.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van dit arrest.

Proceskosten

42.
Mede nu beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de kosten worden gecompenseerd, zoals hierna vermeld.

Beslissing

Het hof
vernietigt de bestreden vonnissen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep,
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag groot € 3.963,84, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag groot Zloty 70.766,25 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden;
veroordeelt de man tot terugbetaling van hetgeen de vrouw onder de beslaglegging te veel heeft betaald;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, A.L.G.A. Stille en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2014 in aanwezigheid van de griffier.