ECLI:NL:GHDHA:2014:3097

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
2200047214
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en diefstal met geweld in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2014. De verdachte, geboren in 1966, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft een poging tot afpersing en diefstal met geweld, gepleegd op 2 oktober 2013 te Rotterdam. De verdachte had geprobeerd om onder bedreiging van geweld geld en/of goederen af te dwingen van een slachtoffer. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zou bevestigen, met aanvulling van gronden. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op basis van de stukken van de eerste aanleg en de zitting van 17 september 2014.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf niet heeft nageleefd, aangezien hij een strafbaar feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is in beginsel gegrond. Het hof heeft echter besloten om de proeftijd met één jaar te verlengen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die had aangegeven op een booreiland te willen gaan werken.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar het vonnis voor het overige bevestigd. De beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging is opnieuw recht gedaan, waarbij de proeftijd is verlengd. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op de zitting van 1 oktober 2014.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000472-14
Parketnummers: 10-650291-13 10-652443-12
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 september 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen met aanvulling van gronden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één week.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de op 7 maart 2013 door de politierechter in Rotterdam opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 02 oktober 2013 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, te weten [slachtoffer 1], te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, meermalen, althans eenmaal - tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef het geld nu" en/of - (daarbij) een mes heeft getoond en of voorgehouden aan die [slachtoffer 1] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 312/317 jo. 45 Wetboek van Strafrecht).
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 maart 2013 voorwaardelijk opgelegde straf.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Schriftelijke verklaring de heer [betrokkene]
In hoger beroep heeft het hof een schriftelijke verklaring van de heer [betrokkene] d.d. 6 september 2014 ontvangen inhoudende – zakelijk weergegeven – dat de politie, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de heer [betrokkene] aan hem een huiszoekingsbevel te tonen, meerdere keren tegen zijn wil naar binnen is gegaan in de woning aan [adres].
Het hof is van oordeel dat bovengenoemde verklaring van de heer [betrokkene] niet afdoet aan de verklaring van de politie, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van Politie Rotterdam, nr. [nummer], d.d. 6 oktober 2013 (blz. 36-38). Een huiszoekingsbevel was immers niet vereist nu de verdachte tijdens het verhoor bij de politie had aangegeven elders te wonen. De door de politie aan de heer [betrokkene] gevraagde en gekregen toestemming, zoals nader omschreven in bovengenoemd proces-verbaal van bevindingen, was voldoende voor het rechtmatig binnentreden van de woning. De veranderde verklaring van de heer [betrokkene] ten aanzien van de binnentreding ontkracht niet de beschrijving van de situatie zoals gerelateerd door twee daartoe bevoegde opsporingsambtenaren in het daartoe opgestelde ambtsedig proces-verbaal.
Herkenning door hoofdagent [verbalisant]
In hoger beroep heeft het hof kennis genomen van het proces-verbaal van bevindingen van Politie Rotterdam nr. [nummer] d.d. 12 september 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – als relaas van deze opsporingsambtenaar:,
De foto die door [verbalisant] werd aangehaald in zijn proces-verbaal is afkomstig van de ID-staat SKDB (strafrechtketendatabank) van verdachte. De foto werd genomen op 26 november 2012.
Het hof merkt op dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte d.d. 2 september 2014 kan worden afgeleid dat de desbetreffende politiefoto is gemaakt naar aanleiding van de aanhouding van verdachte betreffende een winkeldiefstal gepleegd op 26 november 2012. Op grond van het bovengenoemde kan worden geconcludeerd dat er sprake was van een rechtmatige bron waarop hoofdagent [verbalisant] tot herkenning kon komen. Dit mede in aanmerking genomen met het goed onderbouwde en overtuigende relaas van [verbalisant] in zijn proces-verbaal d.d. 3 oktober 2013, is het hof van oordeel dat een zogenoemde FOSLO-confrontatie niet noodzakelijk was, temeer omdat [verbalisant] de verdachte al kende van vóór de pleegdatum van het onderhavige strafbare feit.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk verzocht, voor zover het tot een veroordeling zal komen, rekening te houden met het voornemen van verdachte op een booreiland te gaan werken en een aanvullende opleiding daarvoor te gaan doen.
Nu ter terechtzitting in hoger beroep geen stukken met betrekking tot deze genoemde persoonlijke omstandigheden betreffende verdachte zijn overlegd is voor het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte daadwerkelijk op korte termijn aan het werk zal gaan. Het hof zal hiertoe dan ook geen rekening mee houden in de op te leggen straf.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 7 maart 2013 onder parketnummer 10-652443-12 is de verdachte veroordeeld tot één week gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is in beginsel gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat de proeftijd met één jaar moet worden verlengd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter te Rotterdam van 7 maart 2013 parketnummer 10-652443-12, met een termijn van 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.A. van Brummen, in bijzijn van de griffier mr. N. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2014.
Mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.A. van Brummen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.