ECLI:NL:GHDHA:2014:3098

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
200.140.851/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Husson
  • A. Stille
  • S. Sutorius-Van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening kinderalimentatie en partneralimentatie bij wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn kinderen en ex-partner. De man had in hoger beroep verzocht om een wijziging van de door hem te betalen kinderalimentatie en partneralimentatie, met als argument dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank had eerder zijn verzoeken afgewezen, waarop hij in hoger beroep ging. De vrouw had op haar beurt een verweerschrift ingediend en een voorwaardelijk incidenteel appel ingediend, waarin zij vroeg om een hogere bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen.

Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man in de periode sinds de eerdere beschikking vader was geworden van twee nieuwe kinderen uit een nieuwe relatie. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van zowel de man als de vrouw beoordeeld. De man had een netto besteedbaar inkomen dat leidde tot een bepaalde draagkracht, terwijl de vrouw ook een eigen inkomen had dat in de beoordeling werd meegenomen.

Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor de minderjarigen vastgesteld op € 452,- per kind per maand, inclusief fiscaal voordeel, en na de geboorte van het vijfde kind op € 444,- per kind per maand. De partneralimentatie werd vastgesteld op € 501,- per maand voor de vrouw. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de wijziging van omstandigheden in alimentatiezaken en hoe deze van invloed kunnen zijn op de financiële verplichtingen van de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 juli 2014
Zaaknummer : 200.140.851/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-2849
Zaaknummer rechtbank : C/09/440980
[de man]
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens voorwaardelijk incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens voorwaardelijk incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.C.C. Blomjous te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 oktober 2013 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 20 maart 2014 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 10 februari 2014 een brief van 3 februari 2014 met als bijlage een V-formulier van
diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 april 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 25 april 2014 met bijlagen.
De zaak is op 8 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. C.C.J.L. Huurman, waarnemend voor mr. W.H.J.W. de Brouwer;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man – betrekking hebbende op een wijziging van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarigen en een nihilstelling van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw – afgewezen. Daarnaast is de man veroordeeld in de kosten van de procedure.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET VOORWAARDELIJKE INCIDENTELE HOGER BEROEP
1.
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie, alsmede de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum]1999 te [geboorteplaats], [land], hierna te noemen: [minderjarige 1],
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum]2001 te [geboorteplaats], [land], hierna te noemen: [minderjarige 2],
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2.
De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • met ingang van 1 april 2013, althans een datum die het hof juist acht, de kinderalimentatie te verminderen met een bedrag dat het hof juist acht,
  • met ingang van 1 april 2013, althans een datum dat het hof juist acht, de partneralimentatie op nihil te stellen, dan wel te verminderen met een bedrag dat het hof juist acht.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair het beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen,
  • subsidiair en bij wijze van voorwaardelijk incidenteel appel, een door de man te betalen bijdrage van € 666,- per maand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en een in goede justitie te bepalen partneralimentatie vast te stellen.

Kinderalimentatie

Wijziging van omstandigheden
4.
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze wijziging van omstandigheden is in ieder geval daarin gelegen dat de man op 7 oktober 2011 respectievelijk 10 juni 2013 vader is geworden van twee dochters ([minderjarige 3] en [minderjarige 4]), die zijn geboren uit de relatie met zijn nieuwe partner, mevrouw [naam nieuwe partner van de man].
5.
Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW voordoet, zal het hof beoordelen of de alimentatieverplichting van de man nog voldoet aan de wettelijke maatstaven, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.
Ingangsdatum
6.
Het hof overweegt als volgt. Het is gebruikelijk de ingangsdatum vast te stellen op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 12 april 2013 gebeurd. De man heeft ter zitting echter verklaard dat hij tot 1 december 2013 aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, hetgeen door de vrouw is bevestigd. Nu ervan uit wordt gegaan dat de vrouw de door haar verkregen alimentatie ook daadwerkelijk heeft geconsumeerd, is het hof van oordeel dat niet van de vrouw verlangd kan worden dat zij de als gevolg van deze beslissing eventueel door de man teveel betaalde alimentatie aan hem terugbetaalt. Gelet op het voorgaande zal het hof de ingangsdatum vaststellen op 1 december 2013. Gelet op deze ingangsdatum zal gerekend worden met de Tremanormen voor de vaststelling van kinderalimentatie zoals deze gelden met ingang van 1 april 2013.
Behoefte van de kinderen
7.
Op grond van artikel 1:400 BW zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderen van partijen rekening houden met alle onderhoudsverplichtingen die hij jegens zijn kinderen heeft, zodat zijn draagkracht uiteindelijk over de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is, verdeeld zal worden naar rato van hun behoefte. In verband daarmee zal het hof allereerst de behoefte van de kinderen van de man vaststellen.
Behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
8.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de behoefte van de minderjarigen € 1.047,- per maand bedraagt. De vrouw ontvangt een kindgebonden budget van € 142,66 per maand. Volgens de uitgangspunten van de nieuwe wijze voor het berekenen van kinderalimentatie zal het hof dit bedrag aftrekken van de behoefte. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen komt daarmee afgerond op € 904,- per maand.
Behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
9.
De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] € 1.110,- bedraagt. De vrouw kan zich hiermee verenigen indien en voor zover bij de berekening van de netto besteedbaar inkomen van de man, uit wordt gegaan van het inkomen dat de man genoot in 2011 en 2012. Hierbij gaat zij ervan uit dat het netto gezinsinkomen van de man en zijn partner wordt verminderd met de onderhoudsbijdragen die de man voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoet, nu deze bedragen niet aan de man en zijn gezin ter beschikking staan.
10.
Het hof zal de behoefte vaststellen op € 1.110,- per maand, rekening houdend zijn inkomen zoals deze blijkt uit de jaaropgaaf 2012. Bij de vaststelling van de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt geen rekening gehouden met de door de man opgevoerde kosten van kinderopvang, nu deze kosten reeds zijn verdisconteerd in de tabel Kosten Kinderen op basis waarvan de behoefte van de kinderen wordt vastgesteld en de man niet heeft aangetoond dat de kosten van kinderopvang behoefte verhogend zijn. Hoewel de man enkele facturen van de kinderopvang heeft overgelegd, ontbreken de jaarlijkse eindafrekening van de kinderopvang en een definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over 2013. Het hof is derhalve niet in staat te beoordelen of de standaardbedragen voor de kosten van de kinderen, waarbij rekening wordt gehouden met kosten van kinderopvang, worden overschreden.
11.
Gelet op het voorgaande bepaalt het hof de behoefte van de [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op € 1.110,-, oftewel € 555,- per kind per maand.
Behoefte van de (nog ongeboren) baby van de man
12.
Vast staat dat de man en zijn huidige partner een baby verwachten. Het hof gaat er in redelijkheid vanuit dat de behoefte van het nog ongeboren kind gelijk is aan de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4], te weten € 555,- per maand.
Draagkracht
13.
Het hof zal met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel in de kosten van de kinderen moet dragen, de draagkracht van de vrouw, de man en zijn nieuwe partner met elkaar vergelijken en de behoefte van de minderjarigen naar rato van ieders draagkracht tussen de ouders verdelen.
14.
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie vormt het netto besteedbaar inkomen van de alimentatieplichtigen het uitgangspunt. Bij de berekening van dit netto besteedbaar inkomen blijven de kosten en voordelen met betrekking tot de eigen woning buiten beschouwing.
Draagkracht van de man
15.
De man stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van zijn draagkracht uit moet worden gegaan van het salaris dat hij met ingang van 1 september 2013 verdient omdat hij met ingang van deze datum minder is gaan werken in verband met de snel stijgende kosten van kinderopvang. Zijn inkomen bedraagt thans € 3.659,90 per maand.
16.
De vrouw is van mening dat uit moet worden gegaan van het inkomen van de man conform zijn jaaropgaven in 2011 en 2012. Dat de man minder is gaan werken kan naar haar mening niet op de minderjarigen worden afgewenteld. Het stond en staat de man gelet op zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet vrij om deze keuze te maken. Volgens de vrouw is sprake van verwijtbaar inkomstenverlies dat eenvoudig voor herstel vatbaar is.
17.
Het hof overweegt dat als volgt. Uit de overgelegde stukken, en meer specifiek de salarisspecificaties van de man van september 2013, oktober 2013 en november 2013, is het hof niet gebleken dat het inkomen de man vanaf september 2013 ten opzichte van 2012 is gedaald. Weliswaar heeft de man een draagkrachtberekening met een lager inkomen (productie 19 behorende bij het hoger beroepsschrift) overgelegd, maar daarin zijn diverse inkomenscomponenten zoals de TBF, de operationele tl, de iTBF, de toelage levensloop en de eindejaarsuitkering niet opgenomen.
18.
Het hof zal, gelet op het vorenstaande, de vrouw in haar betoog volgen en bij de berekening van de draagkracht van de man uit gaan van zijn inkomen zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2012, te weten € 51.382,- (€ 54.937,- per jaar minus de ingehouden inkomensafhankelijk bijdrage Zorgverzekeringswet van € 3.555,-) per jaar. Het hof ziet geen aanleiding hierop – zoals de vrouw stelt – de posten TBF en iTBF in meerdering te brengen, nu deze posten reeds verdisconteerd zijn in de jaaropgaaf.
19.
Voorts houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en met de arbeidskorting. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.838,- per maand.
20.
Conform de aanbevelingen uit het Tremarapport zal de draagkracht worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. De draagkracht van de man bedraagt volgens deze formule in totaal afgerond € 796,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
21.
Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uit van een inkomen van € 22.087,- per jaar, hetgeen volgt uit haar jaaropgaaf 2013. Dat de vrouw thans een hogere verdiencapaciteit zou hebben dan waar partijen destijds bij het sluiten van het convenant vanuit zijn gegaan, is – gelet op de benodigde zorg voor [minderjarige 2] – niet aannemelijk geworden. Het hof zal derhalve geen rekening houden met een hogere verdiencapaciteit.
22.Voorts passeert het hof de stelling van de man dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat de vrouw in augustus 2010 een ontslagvergoeding heeft ontvangen. Naar het oordeel van het hof gaat het niet om een zodanig substantieel en structureel bedrag dat dit haar draagkracht verhoogt. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de vrouw na de echtscheiding altijd een zelfde inkomen heeft gehad waar ook bij de bepaling van de hoogte van de alimentatie in eerste instantie vanuit is gegaan.
23.
Daarnaast houdt het hof rekening met de arbeidskorting, de algemene heffingskorting en de alleenstaande ouderkorting. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van afgerond € 1.618,- per maand.
24.
Op grond van de in rechtsoverweging 20 genoemde formule, bedraagt de draagkracht van de vrouw daarmee afgerond € 196,- per maand.
Draagkracht van mevrouw [naam nieuwe partner van de man]
25.
Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van mevrouw [naam nieuwe partner van de man] uit van een inkomen van € 38.452 per jaar, zoals blijkt uit haar loonspecificaties.
26.
Daarnaast houdt het hof rekening met de arbeidskorting, de algemene heffingskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit leidt tot een netto besteedbaar inkomen van mevrouw [naam nieuwe partner van de man] van afgerond € 2.428,- per maand.
27.
Met toepassing van de formule komt de draagkracht van mevrouw [naam nieuwe partner van de man] om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen daarmee afgerond op € 595,- per maand.
Verdeling van de kosten van de kinderen
28.
Bij de verdeling van de kosten van de kinderen zal het hof rekening houden met twee perioden, te weten de periode van voor en na de geboorte van het vijfde kind van de man.
De periode voor de geboorte van het vijfde kind van de man
29.
In de omstandigheid dat de behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2] anders is dan die van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ziet het hof aanleiding de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van alle kinderen te verdelen, en wel als volgt:
  • ([behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man ] = 904/2.014 x 796 = € 357,-;
  • ([behoefte [minderjarige 3] en [minderjarige 4]] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man ] = 1.110/2.014 x 796 = € 439,-.
30.
Het hof overweegt voorts dat de man en mevrouw [naam nieuwe partner van de man] beiden onderhoudsplichtig zijn voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. Nu de draagkracht van de man en mevrouw [naam nieuwe partner van de man] onvoldoende is om geheel in de behoefte van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te voorzien, biedt de draagkracht van de man geen ruimte om uit te gaan van een hoger beschikbaar bedrag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
31.
Nu de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw onvoldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien, dient de man zijn volledige draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen in te zetten voor de betaling van zijn bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
32.
De man kan in ieder geval tot 1 januari 2015 voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanspraak maken op in totaal € 107,- fiscaal voordeel. Dit brengt mee dat de man in staat is met ingang van 1 december 2013 tot de geboorte van het vijfde kind voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgerond € 464,- (inclusief fiscaal voordeel) bij te dragen in de kosten van hun verzorging en opvoeding, zijnde € 232,- per kind per maand. Vanaf 1 januari 2015 vervalt naar alle waarschijnlijkheid het fiscaal voordeel voor de alimentatieplichtige, hier de man. Bij afschaffing van het fiscale voordeel is de man in staat om ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 178,50 per kind per maand bij te dragen.
De periode na de geboorte van het vijfde kind van de man
33.
Na de geboorte van het vijfde kind van de man dient de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van alle kinderen als volgt te worden verdeeld:
  • ([behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man ] = 904/2.569 x 796 = € 280,-;
  • ([behoefte [minderjarige 3], [minderjarige 4] en ongeboren kind] / [totale behoefte van de kinderen] ) x [draagkracht man] = 1.665/2.569 x 796 = € 516,-.
34.
Nu ook in deze periode de draagkracht van de man in de verhouding tussen hem en mevrouw [naam nieuwe partner van de man] ruimte geen ruimte biedt om uit te gaan van een hoger beschikbaar bedrag voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw onvoldoende is om volledig in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te voorzien, is de man in staat om vanaf de geboorte van zijn vijfde kind op € 193,50 (inclusief fiscaal voordeel) en € 140,- (exclusief fiscaal voordeel) per maand per kind bij te dragen.

Partneralimentatie

Behoefte van de vrouw
35.
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de behoefte van de vrouw ten tijde van de echtscheiding in 2010 € 2.215,- netto per maand bedroeg. Dit levert geïndexeerd in 2013 een netto behoefte op van € 2.179,- netto per maand. De vrouw gaat uit van een hogere behoefte, maar indexeert al per 2011. In het convenant is echter een eerste indexatie voor 2012 overeengekomen.
Behoeftigheid van de vrouw
36.
Rekening houdende de met de (financiële) gegevens zoals genoemd in rechtsoverwegingen 21, 22 en 23, alsmede met een eigenwoningforfait van € 1.476,- per jaar en een hypotheekrente van € 3.219,- per jaar, becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in het kader van de partneralimentatie op € 1.678,- per maand. Dit leidt tot een aanvullende behoefte aan partneralimentatie van (de geïndexeerde behoefte van
€ 2.179,- minus het netto besteedbaar inkomen van € 1.678,-) € 501,- netto per maand.
Draagkracht van de man
37.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man voor de partneralimentatie – onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 17, 18 en 19 – uit van een inkomen van de man van € 51.382,- per jaar.
38.
Voorts houdt het hof rekening met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%. Het hof ziet geen aanleiding de bijstandsnorm voor co-ouderschap te gebruiken, nu de zorgkosten van de man volgens het nieuwe stelsel reeds zijn verdisconteerd in de berekening van de kinderbijdrage. Dat hij de facto de zorgkorting waar hij recht op heeft niet kan effectueren is het gevolg van het feit dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de hoge behoefte van alle kinderen te dekken.
39.
Tot slot houdt het hof rekening met de volgende – niet bestreden – lasten: een premie ziektekostenverzekering van € 95,- per maand, een aanvullende ziektekostenpremie van € 14,- per maand, de helft van het eigenwoningforfait van € 1.715,- per jaar, de helft van de hypotheekrente van € 11.196,- per jaar en de helft van eigenaarslasten van € 95,- per maand. De andere de helft van de woonlasten wordt toegerekend aan mevrouw [naam nieuwe partner van de man].
40.
Uit de door het hof gemaakte berekening van de draagkracht volgt ingevolge de voor partneralimentatie geldende Tremanormen, die afwijken van de hiervoor toegepaste normen, dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 583,- (€ 940,- netto minus € 357,- exclusief fiscaal voordeel kinderbijdrage) voor de geboorte van de baby en € 660,- (€ 940,- netto minus € 280,- fiscaal voordeel kinderbijdrage) per maand na de geboorte van het baby te voldoen. Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat in dat geval de kinderalimentatie met dit bedrag dient te worden verhoogd en de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld. Het hof begrijpt de stellingen van partijen aldus dat de vrouw in dat geval verzoekt om vaststelling van de kinderalimentatie op een hoger, in goede justitie te bepalen bedrag. Nu de aanvullende behoefte van de vrouw € 501,- netto per maand bedraagt, zal het hof een bedrag van € 501,- over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verdelen. Daarbij zal het hof de kinderalimentatie, indien nodig, beperken tot de vastgestelde behoefte van de kinderen, zijnde € 452,- per kind per maand. Het hof zal aldus de kinderalimentatie voor de minderjarigen in de periode van 1 december 2013 tot aan de geboorte van het vijfde kind van de man vaststellen op € 452,- (inclusief fiscaal voordeel) respectievelijk € 429,- (exclusief fiscaal voordeel) per kind per maand en met ingang van de eerstvolgende maand na de geboorte van het vijfde kind van de man op € 444,- (inclusief fiscaal voordeel) respectievelijk € 390,50 (exclusief fiscaal voordeel) per kind per maand. Deze alimentatie is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden beschikking in zoverre zal worden vernietigd.
Proceskosten
41.
De man is van mening dat hij ten onrechte in de kosten van de procedure in eerste aanleg is veroordeeld. Hij wijst erop dat hij zijn verzoek op goede gronden heeft ingediend en een proceskostenveroordeling ongebruikelijk is in familiezaken.
42.
De vrouw stelt dat het nalaten van het overleggen van stukken in eerste aanleg voor rekening van de man dient te blijven, nu zij nodeloos kosten heeft gemaakt doordat de man in eerste aanleg zijn verzoek niet heeft onderbouwd. Bovendien wordt zij op extra kosten gejaagd, omdat voor de inhoudelijke behandeling van de zaak hoger beroep noodzakelijk is. Als de man tijdig de benodigde gegevens had overgelegd, had dit kunnen worden voorkomen.
43.
Het hof overweegt dat de rechter in eerste instantie op juiste gronden de man heeft veroordeeld in de proceskosten. Onbetwist staat vast dat de man in deze procedure geen stukken heeft overgelegd als gevolg waarvan zijn verzoek is afgewezen. De gevolgen van het niet overleggen van stukken dienen voor rekening van de man te blijven. Het hoger beroep echter geeft een partij de mogelijkheid tot verbetering en aanvulling van hetgeen in eerste aanleg is gedaan of nagelaten. Voor het instellen van hoger beroep behoeft in beginsel geen rechtvaardiging te bestaan. Het feit dat de man aldus in eerste aanleg heeft nagelaten (financiële) stukken over te leggen, kan er niet toe leiden dat de man thans wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure. Het hof zal de door de vrouw verzochte proceskostenveroordeling dan ook afwijzen. Gelet op het familierechtelijke karakter van deze zaak zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
44.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET VOORWAARDELIJKE INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 8 december 2010 van de rechtbank te ’s-Gravenhage – de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 december 2013 tot aan de dag van de geboorte van het vijfde kind van de man op € 452,- (inclusief fiscaal voordeel) respectievelijk € 429,- (exclusief fiscaal voordeel) per maand per kind en met ingang van eerstvolgende maand na de dag van de geboorte van het vijfde kind van de man op € 444,- (inclusief fiscaal voordeel) respectievelijk € 390,50 (exclusief fiscaal voordeel) per maand per
kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Sutorius-Van Hees, bijgestaan door
mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2014.