ECLI:NL:GHDHA:2014:3178

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
200.111.570-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Nievelt
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het kader van een scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 15 oktober 2014, betreft het een hoger beroep in een rekestprocedure over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders na een scheiding. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G. Groen, en de moeder, vertegenwoordigd door mr. C.J. Berghout, zijn in geschil over de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De raad voor de kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant zijn betrokken als informanten in deze procedure.

De procedure is voortgekomen uit eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarbij de raad is verzocht om onderzoek te doen naar de zorgregeling. De vader heeft ter zitting volgehouden dat er geen contacten tussen de moeder en de kinderen dienen plaats te vinden, terwijl de moeder stelt dat de vader zijn toezeggingen niet nakomt en de zorgregeling frustreert. De raad heeft aangegeven dat er sinds februari 2014 geen ontwikkelingen zijn geweest in de zorgregeling.

Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de vader niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om medewerking te verlenen aan de zorgregeling. Het hof heeft de schorsing van de uitvoerbaarverklaring opgeheven en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de zorg- en opvoedingstaken aan de moeder zijn toegewezen. De vader's verzoeken in hoger beroep zijn afgewezen, en het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn om de moeder het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 oktober 2014
Zaaknummer : 200.111.570/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-1490
Zaaknummer rechtbank : 414040
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1], gemeente [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G. Groen te Den Haag,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Berghout te Delft.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant te Roosendaal,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikkingen van 23 januari 2013 en 2 oktober 2013, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij de beschikking van 23 januari 2013 is de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigd en is de raad verzocht een onderzoek in te stellen ter zake de zorgregeling en het hof daarover te rapporteren en te adviseren. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Op 28 maart 2013 is het rapport van de raad van 27 maart 2013 bij het hof ingekomen. De raad heeft geadviseerd om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders tot stand te brengen onder begeleiding van het door Jeugdzorg te indiceren traject ouderschap blijft van Stichting Jeugdformaat.
Bij de beschikking van 2 oktober 2013 heeft het hof de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de in de bestreden beschikking opgenomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de duur van het traject ‘Expeditie Scheiding’ geschorst, en, alvorens nader te beslissen, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot 29 maart 2014. Verder is bepaald dat partijen vóór 29 maart 2014 aan het hof schriftelijk berichten over de afloop van het traject ‘Expeditie Scheiding’ en de gewenste voortgang van de onderhavige procedure of de gewenste afdoeningswijze. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Partijen hebben nadien niet meer schriftelijk gereageerd.
Bij het hof zijn voorts nog de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 1 augustus 2014 een brief van 31 juli 2014 met bijlagen, onder meer vermeldend dat Jeugdzorg niet ter zitting zal verschijnen.
De mondelinge behandeling is op 24 september 2014 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. A. Motia waarnemend voor mr. R.G. Groen;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw[naam] namens de raad.
Voorts is aan de zijde van de moeder verschenen de heer [tolk], tolk in de [taal] taal.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is nog immer de zorgregeling tussen de moeder en de minderjarigen. Vaststaat dat het traject “Expeditie Scheiding” niet van de grond is gekomen en dat er thans geen sprake is van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2. De vader heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn standpunt dat er geen contacten tussen de moeder en de minderjarigen dienen plaats te vinden.
3. De moeder heeft ter zitting verklaard dat de vader - ondanks zijn toezeggingen ter zitting van het hof op 4 september 2013 - geen medewerking heeft verleend aan begeleide omgang in het kader van het traject “Expeditie Scheiding”, waardoor het traject niet van de grond is gekomen. Volgens de moeder komt de vader zijn afspraken herhaaldelijk niet na en doet hij geen enkele moeite om contacten tussen de moeder en de vier bij hem verblijvende minderjarigen te bevorderen. Zij meent dat de vader de zorgregeling al lange tijd frustreert. De moeder persisteert bij haar standpunt dat er geen ontzeggingsgronden aanwezig zijn.
4. De raad heeft ter zitting verklaard dat de beschikking van de rechtbank Zeeland-West- Brabant, locatie Breda waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarigen werd uitgesproken door het hof ’s-Hertogenbosch bij beschikking van 6 februari 2014 is vernietigd. In oktober en november 2013 hebben er gesprekken tussen de ouders plaatsgevonden, maar deze hebben niet geleid tot afspraken over de zorgregeling. Sinds 6 februari 2014 is er ten aanzien van de zorgregeling tussen de moeder en de minderjarigen niets meer gebeurd. De raad spreekt thans van een lastige situatie, waarbij er lange tijd verstreken is en de ouders ver uit elkaar wonen.
5. Het hof overweegt als volgt. Gelet op de overgelegde stukken, waaronder het rapport van de raad van 26 maart 2013, en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling op de juiste gronden heeft overwogen en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zullen leiden. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de vader - na de behandeling bij dit hof op 4 september 2013 - bij het hof Den Bosch in hoger beroep is gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West- Brabant, locatie Breda van 1 augustus 2013 tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen. In het kader van deze ondertoezichtstelling zou het traject “Expeditie Scheiden” plaatsvinden. Zowel de vader als de moeder hebben bij gelegenheid van voornoemde zitting van 4 september 2013 verklaard hun volledige medewerking aan dit traject te zullen verlenen. Het hof is derhalve gebleken dat de vader zich ondanks zijn toezegging ter zitting niet aan deze afspraak heeft gehouden. Hij heeft niet alleen geweigerd zijn medewerking te verlenen aan begeleide omgang maar hij is ook in hoger beroep gegaan van de ondertoezichtstelling in het kader waarvan de meergenoemd traject zou worden uitgevoerd. Deze gedragingen hebben de contacten tussen de moeder en de minderjarigen gefrustreerd, hetgeen het hof niet in het belang van de minderjarigen acht. De feiten en omstandigheden die de vader noemt in zijn beroepschrift, zijn door hem niet, althans onvoldoende onderbouwd en worden door de moeder gemotiveerd weersproken, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Van gronden die rechtvaardigen dat de moeder het recht op omgang met de minderjarigen wordt ontzegd, is het hof ook overigens onvoldoende gebleken. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
6. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

Het hof:
heft de schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de in de bestreden beschikking opgenomen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de duur van het traject “Expeditie Scheiding” op;
bekrachtigt de bestreden beschikking wat betreft de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Kempen, van Nievelt en Jansen, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2014.