ECLI:NL:GHDHA:2014:326

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
2200008312
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en wapenbezit met vrijspraak voor geweldsdelicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Dordrecht. De verdachte was beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder handel in cocaïne, het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe, en het voorhanden hebben van een vuurwapenonderdeel. De verdachte had zich gedurende een periode schuldig gemaakt aan de verkoop en aflevering van cocaïne, en had meer dan de toegestane hoeveelheid softdrugs in zijn bezit. Daarnaast werd hem verweten dat hij een patroonhouder van een vuurwapen in zijn kelder had opgeslagen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest. De strafmaat is verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit, dat betrekking had op geweldsdelicten. De verdediging had aangevoerd dat de inzet van opsporingsmiddelen in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte had eerder al veroordelingen voor vergelijkbare feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft ook beslissingen genomen over de inbeslaggenomen goederen, waarbij sommige voorwerpen aan de verdachte zijn teruggegeven en andere zijn onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000083-12
Parketnummer: 11-510255-08
Datum uitspraak: 17 februari 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 22 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
11 februari 2013, 20 februari 2013, 25 november 2013, 20 januari 2014 en 3 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen goederen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
(“Drugs” zaak 00, 09, 10, 11, 12, 23, 25, 26, 27)
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2009 tot en met 26 oktober 2010 te Dordrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende mescaline en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (MDEA) en/of een of meer ander(e) middel(en), zijnde mescaline en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDA en/of MDMA en/of
N-ethyl MDA (MDEA) en/of die/dat ander(e) middel(en) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
(“Drugs” zaak 00, 09, 10, 11, 25, 27)
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2009 tot en met 26 oktober 2010 te Dordrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van mescaline en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDA en/of MDMA en/of
N-ethyl MDA (MDEA) en/of (een) andere middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ( telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid
en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) en/of heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- ( telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij verdachte
en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) (telkens) opzettelijk
- hiertoe (een) voertuig(en) ter beschikking gesteld en/of gebruikt en/of
- geld beschikbaar gemaakt/gesteld ter verkrijging van de hierboven genoemde stof(fen), zijnde (een) stof(fen) die staat/staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of (een) stof(fen) bestemd/geschikt voor het bereiden, bewerken, verwerken van deze lijst-I stoffen en/of
- een of meer hoeveelhe(i)den van de hierboven genoemde stoffen), zijnde (een) stof(fen) die staat/staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of van (een) stof(fen) bestemd/geschikt voor het bereiden, bewerken, verwerken van deze
lijst-I stoffen aangeboden en/of geleverd en/of
- een hoeveelheid fenacetine en/of ponypacks voorhanden gehad en/of
- een koffiemolen gebruikt voor het versnijden van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een of meer (telefoon)gesprek(ken) gevoerd, waarin (versluierd) werd gesproken over aankoop en/of verkoop van de hierboven genoemde stof(fen), zijnde (een) stof(fen) die staat/staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of van (een) stof(fen) bestemd/geschikt voor het bereiden, bewerken, verwerken van deze lijst-I stoffen en/of
- een of meer afspra(a)ken gemaakt en/of een of meer ontmoeting(en) georganiseerd tussen (een) (potentiële) koper(s) en/of verkoper(s) van de hierboven genoemde stof(fen), zijnde (een) stof(fen) die staat/staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of van (een) stof(fen) bestemd/geschikt voor het bereiden, bewerken, verwerken van deze lijst-I stoffen en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een stof, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aangeboden en/of afgegeven aan een ander terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemde hoeveelhe(i)d(en) van die stof bestemd was/waren voor een gedetineerde in een Penitentiaire Inrichting;
3.
(“Drugs” zaak 00, 11, 12)
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2009 tot en met 26 oktober 2010 te Dordrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjies) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjies en/of hennep (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet;
4.
(“WWM” zaak 01)
hij op of omstreeks 26 oktober 2010 te Dordrecht
een of meer (onderdelen van) wapens van categorie II en/of III, te weten een patroonhouder (kaliber 7.62) en/of een onderdeel van een (semi)automatisch vuurwapen en/of een patroonhouder (kaliber 9 mm), en/of munitie van categorie II en/of III, te weten vijf, althans een of meer scherpe patronen (9 x 19 mm), voorhanden heeft gehad;
5.
(“Geweld” zaak 02)
hij op of omstreeks 21 november 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door hem en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
ene [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, althans aan een zekere [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven
perso(o)n(en) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, als volgt heeft gehandeld:
hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben zich, in het bezit van één of meer vuurwapens, begeven naar de Josselin de Jongstraat (nabij cafetaria [cafetaria], ook
wel genoemd ‘[cafetaria]’) aldaar en/of
zijn mededader [medeverdachte 2] heeft (gevolg gevend aan een door bemiddeling van hem, verdachte en/of [medeverdachte 11], gemaakte afspraak) een ontmoeting tot stand gebracht met eerdergenoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
terwijl zijn mededader(s) ([medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4], en/of één of meer onbekend gebleven andere(n)), toen en daar (vervolgens) met eerdergenoemd(e) vuurwapen(s)(ongeveer veertien) kogels heeft/hebben afgevuurd op of in de richting van die op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) die zich toen en daar bevond(en) en/of door de ramen van een horecagelegenheid en/of vier, althans een of meer woningen geschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer onbekend gebleven andere(n) op of omstreeks 21 november 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade ene [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) van het leven te beroven, althans aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg als volgt hebben gehandeld:
zij hebben zich in het bezit van één of meer vuurwapens
begeven naar de Josselin de Jongstraat (nabij cafetaria [cafetaria], ook wel genoemd ‘[cafetaria]’) aldaar en/of
[medeverdachte 2] heeft zich (in de onmiddellijke nabijheid van cafetaria [cafetaria]/[cafetaria]) bekend gemaakt aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (met wie hij door bemiddeling van hem, verdachte, en/of [medeverdachte 11], een afspraak had om elkaar te ontmoeten) en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben toen en daar (vervolgens) met eerdergenoemd(e) vuurwapen(s) (ongeveer veertien) kogels afgevuurd op of in de richting van die op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) die zich toen en daar bevond(en) en/of door de ramen van een horecagelegenheid en/of vier, althans een of meer woningen geschoten
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
tot en/of bij welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op 21 november 2009 te Dordrecht opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft
en/of behulpzaam is/zijn geweest,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of één of meer zijner mededader(s) toen aldaar als volgt gehandeld:
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben (telefonisch) met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een of meer afspraken gemaakt voor een ontmoeting en/of
- hij heeft die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ontmoet bij [cafetaria]/cafetaria [cafetaria] aan de Josselin de Jongweg aldaar
- hij heeft met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gesproken over de gerezen problemen tussen die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] enerzijds en [medeverdachte 2] (zijnde verdachtes broertje) anderzijds
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben met die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] afgesproken dat die
[medeverdachte 2] hen zal ontmoeten in of nabij eerdergenoemde[cafetaria]/cafetaria [cafetaria] (teneinde een regeling te treffen voor de gerezen problemen) en/of
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben die
[medeverdachte 2] ingelicht over deze afspraak
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben die
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer onbekend gebleven andere(n) voorzien van vuurwapens en/of munitie en/of
- hij heeft [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) met een auto (-zwarte- Citroën C2/3/4) vervoerd naar een plek in de nabijheid van de afgesproken ontmoetingsplaats en/of
- hij heeft gedurende de uitvoering van bovenomschreven feit op [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), gewacht en hen hierna afgevoerd/doen wegkomen;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2009 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met vuurwapen(s) (ongeveer veertien) kogels afgevuurd op of in de richting van die op die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) die zich toen en daar bevond(en)
meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], en/of één of meer onbekend gebleven andere(n), op 21 november 2009 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer onbekend gebleven pers(o)n(en) heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4], en/of één of meer onbekend gebleven andere(n) opzettelijk dreigend met eerdergenoemd(e) vuurwapen(s) (ongeveer veertien) kogels afgevuurd op of in de richting van die op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], die zich toen en daar bevond(en)
tot en/of bij welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op 21 november 2009 te Dordrecht opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft
en/of behulpzaam is/zijn geweest,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of één of meer zijner mededader(s) toen aldaar als volgt gehandeld:
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben (telefonisch) met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een of meer afspraken gemaakt voor een ontmoeting en/of
- hij heeft die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ontmoet bij [cafetaria]/cafetaria [cafetaria] aan de Josselin de Jongweg aldaar
- hij heeft met die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gesproken over de gerezen problemen tussen die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] enerzijds en [medeverdachte 2] (zijnde verdachtes broertje) anderzijds
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben met die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] afgesproken dat die
[medeverdachte 2] hen zal ontmoeten in of nabij eerdergenoemde[cafetaria]/cafetaria [cafetaria] (teneinde een regeling te treffen voor de gerezen problemen) en/of
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben die
[medeverdachte 2] ingelicht over deze afspraak
- hij en/of zijn mededader(s) heeft/hebben die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer onbekend gebleven andere(n) voorzien van vuurwapens en/of munitie en/of
- hij heeft [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) met een auto (-zwarte- Citroën C2/3/4) vervoerd naar een plek in de nabijheid van de afgesproken ontmoetingsplaats en/of
- hij heeft gedurende de uitvoering van bovenomschreven feit op [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), gewacht en hen hierna afgevoerd/doen wegkomen.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

De omvang van het hoger beroep

De verdediging heeft gesteld dat door de vrijspraken van onderdelen van de feiten 1, 2, 3 en 4 en het ontbreken van een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep deze onderdelen in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
Naar het oordeel van het hof is dit standpunt onjuist. Naar het oordeel van het hof moet de tenlastelegging bij de feiten 1, 2 en 3, door steeds per feit zaaknummers te vermelden, niet worden gezien als een impliciet cumulatieve tenlastelegging (dus als gevoegde feiten).
De in de tenlastelegging opgenomen vermelding van zaaknummers is naar het oordeel van het hof niet anders dan een verwijzing naar dossieronderdelen (“zaken”) waar in de visie van het openbaar ministerie het bewijs voor het ten laste gelegde feit te vinden is. Het gaat bij de opbouw van het onderhavige dossier en de daartoe gehanteerde zaaknummering niet om los van elkaar staande en los van elkaar te beoordelen zaken/incidenten, maar om aspecten als incidentele bevindingen, een vergelijkbaar patroon van contact leggen, afspraken maken, voeren van telefoongesprekken en het organiseren van ontmoetingen in een nader aangegeven tijdsbestek binnen de ten laste gelegde periode. Het hoger beroep omvat om die reden steeds het gehele ten laste gelegde feit. Hetzelfde geldt voor het onder 4 ten laste gelegde feit. Hieraan doet niet af dat het openbaar ministerie ter terechtzitting heeft meegedeeld dat het hoger beroep wat betreft het openbaar ministerie niet hoeft te gaan over de onderdelen waarvan de rechtbank heeft vrijgesproken.
Het hof ziet het onder 5 ten laste gelegde feit wel als een impliciet cumulatieve tenlastelegging. Het betreft immers een tweetal afzonderlijke incidenten op 21 en op 24 november 2009. Nu de verdachte van het incident op 24 november 2009 is vrijgesproken en het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld, is het hoger beroep beperkt tot het incident van 21 november 2009.
Het hof merkt op dat het hof op de regiezitting van
11 februari 2013 ten aanzien van dit feit een ander standpunt heeft geformuleerd. Het hof corrigeert dit standpunt. Nu zowel het openbaar ministerie als de verdediging voor het incident van 24 november 2009 vrijspraak heeft bepleit, is door de bedoelde correctie geen belang geschonden.

De rechtmatigheid van de inzet van BOB-middelen

De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde door gedurende een onredelijk lange termijn door te gaan met een strafrechtelijk onderzoek, waarbij door de veelheid van de op de verdachte toegepaste dwangmiddelen de krachtens artikel 8 EVRM gewaarborgde privacy van de verdachte ernstig is geschonden. De door de inzet van de dwangmiddelen verkregen bewijzen moeten derhalve worden uitgesloten van het bewijs, subsidiair moet een en ander leiden tot strafvermindering.
Het hof beoordeelt dit verweer als volgt.
De verdediging heeft het onderhavige verweer slechts in algemene formuleringen weergegeven: er zou sprake zijn van handelen van het openbaar ministerie in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde door gedurende een onredelijk lange termijn door te gaan met een strafrechtelijk onderzoek, waarbij door de veelheid van de op de verdachte toegepaste dwangmiddelen, de krachtens artikel 8 EVRM gewaarborgde privacy van verdachte ernstig is geschonden. Er zijn zeer veel opsporingsmiddelen ingezet zoals tappen, direct afluisteren, observeren, peilbakens en een observatiecamera, gedurende een lange periode, zonder dat er voldoende onderzoeksresultaten naar voren kwamen om de voortdurende inzet van tal van opsporingsmiddelen te rechtvaardigen.
Het hof stelt vast dat het onderzoek Passiebloem geruime tijd heeft geduurd en het oog had op meerdere personen. De verdediging heeft niet aangegeven welke concrete maatregelen op welk moment specifiek jegens de verdachte onrechtmatig zouden zijn geweest en waarom en welk nadeel de verdachte daardoor zou hebben geleden. In zoverre is het verweer onvoldoende onderbouwd. De langdurige toepassing van opsporingsbevoegdheden is op zich niet als een verzuim aan te merken en de mate waarin toepassing van opsporingsbevoegdheden resultaat (bewijs) opleveren bepaalt in het algemeen niet de rechtmatigheid van die toepassing.
Over de start en de overdracht van het onderzoeksdossier is een proces-verbaal opgemaakt (d.d. 10 februari 2009, dossierpagina 1236 e.v.). Daarnaast heeft officier van justitie mr. W.J.A. Struik bij schrijven d.d. 31 oktober 2011 (zie dossier) een nadere toelichting op de gang van zaken gegeven. Hieruit leidt het hof het volgende af, onder aansluiting bij hetgeen de rechtbank in het vonnis waarvan beroep reeds heeft overwogen.
Op 19 april 2008 is een oriënterend/voorbereidend onderzoek gestart naar vermoede criminele gedragingen van leden van de familie [(mede)verdachte(n)] in Dordrecht (zie proces-verbaal Start en overdracht onderzoeksdossier d.d. 10 februari 2009, dossierpagina 1236 e.v.). Er was
CIE-informatie ontvangen met betrekking tot de broers [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2], onder meer inhoudende dat [medeverdachte 1] zou handelen in vuurwapens, weed en harddrugs en dat [verdachte] vuurwapens zou verkopen, in het bezit zou zijn van wietkwekerijen en zou handelen in cocaïne. Er is daarnaast informatie verzameld uit ten dienste van de politie staande registers. Voorts was er uit 2007 daterende CIE-informatie over betrokkenheid van
[verdachte] bij vuurwapens, en kwamen [verdachte],
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] veelvuldig voor in de politiesystemen in verband met vuurwapens, drugshandel, geweldsdelicten en vermogensdelicten. Een en ander kon naar het oordeel van het hof het starten van het oriënterend/voorbereidend onderzoek en de daarin steeds met het benodigde verlof toegepaste BOB-middelen rechtvaardigen.
Op 9 februari 2009 is gestart met een tactisch-operationeel opsporingsonderzoek. Binnen dat onderzoek is veelvuldig gebruikt gemaakt van BOB-opsporingsmiddelen. De aanvrage daarvan is steeds verantwoord in processen-verbaal en de benodigde toetsing door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden. In de loop van het tactisch-operationeel onderzoek is de verdenking met betrekking tot de handel in hard- en softdrugs tegen de verdachte, anders dan de verdediging stelt, bevestigd. De in de loop van het onderzoek verkregen aanwijzingen rechtvaardigden de voortzetting van het onderzoek. De slechts in algemene bewoordingen gedane betwisting daarvan kan daaraan niet afdoen. Voor op deze grond gebaseerde bewijsuitsluiting of strafvermindering is naar het oordeel van het hof dan ook geen plaats. Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraak van al het onder 5 ten laste gelegde

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 eerste cumulatief/alternatief (primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair) ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 2009 tot en met 26 oktober 2010 te Dordrecht en elders in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 maart 2009 tot en met 26 oktober 2010 te Dordrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) en/of heeft/hebben getracht te verschaffen, en
- ( telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij verdachte
en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) (telkens) opzettelijk
- een hoeveelheid fenacetine en ponypacks voorhanden gehad en
- een koffiemolen gebruikt voor het versnijden van een materiaal bevattende cocaïne en
- ( telefoon)gesprekken gevoerd, waarin versluierd werd gesproken over aankoop en verkoop van de hierboven genoemde stof, zijnde een stof die staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of van (een) stof(fen) bestemd/geschikt voor het bereiden, bewerken, verwerken van deze lijst-I stoffen en/of
- afspraken gemaakt en ontmoetingen georganiseerd tussen (potentiële) kopers en verkopers van de hierboven genoemde stof, zijnde een stof die staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of van (een) stof(fen) bestemd/geschikt voor het bereiden, bewerken, verwerken van deze lijst-I stoffen.
3.
hij op 26 oktober 2010 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet;
4.
hij op 26 oktober 2010 te Dordrecht
een onderdeel van) een wapen van categorie III, te weten een patroonhouder (kaliber 7.62), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Overweging ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde

Het hof stelt vast dat noch het openbaar ministerie noch de verdediging grieven heeft opgeworpen tegen de door de rechtbank gegeven bewezenverklaring van het onder 3 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde aanwezig hebben van hennep. Het hof ziet geen reden om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.
Dit geldt ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.

Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er in de woning van de verdachte aan [een adres] te Dordrecht (hard)drugsgerelateerde zaken zijn aangetroffen, waaronder een elektrische koffiemolen en onderzetter met daarop witte poederresten die positief testten op cocaïne alsmede een zakje met wit poeder dat volgens het NFI fenacetine (een gebruikelijk versnijdingsmiddel voor cocaïne) en een aanwijzing voor de aanwezigheid van cocaïne bevatte. (relaasproces-verbaal pagina’s 767 + 768 + 798 van het dossier en NFI-rapport pagina’s 2593 + 2594 van het dossier)
De verdachte heeft daarover verklaard dat hij zelf cocaïne gebruikt, vaak met andere mensen samen. Hij laat andere mensen goed spul voor hem regelen. Ze brengen het langs in brokjesvorm en dan maken ze het samen stuk. Een vriend van hem heeft het molentje gebruikt om het fijn te maken en dan gebruikten ze het samen, aldus de verdachte. (verhoor d.d. 13 januari 2011, pagina 177 van het dossier)
Voorts zijn in de woning van de verdachte ponypacks aangetroffen. (relaasproces-verbaal pagina 798 van het dossier)
De medeverdachte [medeverdachte 12] heeft verklaard dat hij met de medeverdachte [medeverdachte 5] een aantal keren bij de verdachte (die hij herkent van de foto, namelijk foto 2 uit fotomap Passiebloem) thuis is geweest. [medeverdachte 5] haalde daar zijn spul om te snuiven. Hij bedoelt cocaïne. (verhoor d.d. 27 december 2010, pagina 576 van het dossier)
De overige bewijsmiddelen betreffen voor een belangrijk deel opgenomen of getapte (telefoon)gesprekken en
sms-berichten tussen onder meer de verdachte en diverse medeverdachten. Het hof merkt over de aard van deze communicatie het volgende op.
Het telefooncontact is bij vlagen zeer intensief en er worden snel – zonder dat al op de inhoud wordt ingegaan – afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten. Personen worden nooit bij de echte naam genoemd; er worden slechts benamingen gebruikt als ‘mattie’, ‘maat’, ‘die ander’, ‘die man’ en ‘die mensen’.
Er is regelmatig sprake van voor een buitenstaander onbegrijpelijke woorden en zinsneden die kennelijk voor de gespreksdeelnemers wel duidelijk zijn. De tapgesprekken worden in hoge mate gekenmerkt door versluierd taalgebruik.
Zo wordt in meerdere gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 7] in de periode van 23 t/m 30 maart 2009 gesproken over “honger” en “eten”. Uit de inhoud van de gesprekken leidt het hof af dat de termen “honger” en “eten” versluierd taalgebruik is voor “drugs nodig hebben” en “drugs krijgen”. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het gesprek van 23 maart 2009 te 18:27:25 uur, waarin de verdachte naar [betrokkene 7] belt met de mededeling dat hij honger heeft. [betrokkene 7] zegt dat de verdachte even moet wachten, hij krijgt zo een berichtje van die man. Die is nog niet terug, hij is onderweg om die dingen te betalen. Zodra die terug is, komt [betrokkene 7] gelijk naar de verdachte.
Een paar uur later, om 21:41 uur, sms’t de verdachte naar [betrokkene 7]: “honger honger”, waarop [betrokkene 7] de verdachte terug sms’t: “Ik wou dat ik je eten kon brengen, maar zwager is nog niet terug”.
In het gesprek van 26 maart 2009 te 22:02:22 vraagt [betrokkene 7] aan de verdachte “Heb je voor mij een klein beetje … [onverstaanbaar]?”, waarop de verdachte antwoordt dat het een beetje moeilijk is, maar dat hij wel even zal kijken. [betrokkene 7] zegt dat hij het wel zeker moet weten want morgen moet hij het hebben, een stuk of 10”.
Ook in diverse gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 8] in de periode van 13 april t/m 20 mei 2009 gaat het over “honger” en “eten”. [betrokkene 8] belt de verdachte vaak met de mededeling dat hij honger heeft en wil komen eten. Een voorbeeld waaruit blijkt dat dit versluierd taalgebruik is voor de mededeling dat hij drugs wil hebben (die de verdachte aan hem moet leveren), is het gesprek van 4 mei 2009 te 18:55:22 uur, waarin [betrokkene 8] de verdachte belt en zegt: “Ik heb honger, heb jij iets te eten daar?”, waarop de verdachte antwoordt: “Ja, als je in de buurt bent, moet je maar even langs rijden”. [betrokkene 8] zegt dat hij over een half uurtje naar de verdachte toe komt.
Een ander voorbeeld is het gesprek van 16 mei 2009 te 21:35:16 uur, waarin [betrokkene 8] aan de verdachte vraagt of hij nog eten voor hem heeft gemaakt. De verdachte zegt dat hij niets heeft kunnen maken. [betrokkene 8] zegt dat hij echt honger heeft.
Nog een ander voorbeeld is het gesprek van 20 mei 2009 te 23:28:08 uur, waarin [betrokkene 8] tegen de verdachte zegt: “Voor die dingen voor eten voor mij is morgen 100% kom ik eten voor twaalf uur”.
In de gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 9] van 6 februari, 24 maart, 15 augustus, 21 augustus,
19 september en 4 oktober 2010 gaat het steeds over “een bakkie doen”. Waar deze woorden gewoonlijk worden gebruikt voor activiteiten als een kopje koffie komen drinken, geldt dat blijkbaar niet voor de hier bedoelde gesprekken. Uit de stelselmatige observatie op verdachtes woning blijkt immers dat de afspraken tussen de verdachte en [betrokkene 9] steeds maar heel kort (2 à 3 minuten) hebben geduurd (zie het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2010, pagina’s 2011 t/m 2049 van het dossier).
[betrokkene 9] heeft verklaard dat hij cocaïne gebruikt, dat hij inderdaad regelmatig met de verdachte afspreekt om “een bakkie te doen” en dat deze bezoekjes met de verdachte vaak veel te kort zijn om een bakkie te doen en dat hij de verdachte soms zelfs alleen maar op de parkeerplaats spreekt.
In de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 4] wordt meermalen gesproken over het lenen, halen en regelen van bedragen in euro’s, eenmaal in combinatie met “honger”, waarna een afspraak wordt gemaakt om elkaar te ontmoeten. Nu uit het dossier op geen enkele wijze naar voren komt dat het hierbij daadwerkelijk om geld ging, rechtvaardigt dat de conclusie dat het om te verhullen zaken ging zoals verdovende middelen. Zie bijvoorbeeld het gesprek van
27 juli 2010 te 23:45:41 uur, waarin [medeverdachte 4] tegen de verdachte zegt 60 euro te komen lenen. Hij heeft honger.
Zie ook het gesprek van 26 juli 2010 te 22:13:54 uur, waarin [medeverdachte 4] aan de verdachte vraagt of hij nog 100 euro voor hem heeft. De verdachte antwoordt bevestigend, waarop [medeverdachte 4] zegt dat hij er zo aan komt.
In het gesprek van 15 september 2010 te 19:26:10 uur vraagt [medeverdachte 4] of de verdachte geld heeft. De verdachte zegt van niet. [medeverdachte 4] zegt: “Ik dacht dat je nog die 100 euro had. Je weet toch wat ik bedoel”. Verdachte zegt dat hij even moet kijken. [medeverdachte 4] zegt dat hij zo verdachtes kant op komt.
In het gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 7] d.d. 23 mei 2009 te 20:55:15 uur wordt het woord “papieren” genoemd, waarvan algemeen bekend is dat daarmee in dit soort versluierde gesprekken geld wordt bedoeld.
In de gesprekken wordt voorts over met handel samenhangende aspecten gesproken, zoals prijzen, aantallen, afspraken, kopen, bestellen, betalen, dingen wegbrengen/ophalen/regelen etc. Benamingen van concrete producten worden echter vrijwel nooit genoemd. Het gaat doorgaans over “die dingen”, “die ene”, “die andere”, “die vijf”, “die goeie”.
Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat op deze wijze wordt gesproken over handel in legale goederen.
Het hof is op grond van het bovenstaande – in onderling verband en in samenhang bezien – van oordeel dat de getapte gesprekken en de overige hiervoor bedoelde contacten moeten worden geplaatst in het kader van de handel in cocaïne en/of de voorbereiding/bevordering daarvan.
Gelet op de inhoud van voornoemde gesprekken en de voorwerpen/stoffen die bij de verdachte zijn aangetroffen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – handel in cocaïne alsmede aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen daarvoor.
De verklaring van de verdachte dat hij geen cocaïne verkocht maar wel kocht (naar het hof begrijpt: slechts) voor eigen gebruik, acht het hof – in het licht van het voorgaande bezien - onaannemelijk.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van al het onder 5 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende enige tijd schuldig gemaakt aan handel in cocaïne, alsmede aan het medeplegen van de voorbereidingshandelingen daartoe. Ook heeft hij meer dan de toegestane hoeveelheid softdrugs aanwezig gehad.
Verdachtes handelen – dat kennelijk is ingegeven door zijn zucht naar geldelijk gewin – draagt in aanzienlijke mate bij aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook wordt bevorderd dat gebruikers vermogensdelicten plegen teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Voorts heeft de verdachte een onderdeel van een vuurwapen, te weten een patroonhouder, in de kelder van zijn woning voorhanden gehad.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 oktober 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor handel in harddrugs en (vuur)wapenbezit. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden
een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft echter geconstateerd dat de behandeling en berechting van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Immers, namens de verdachte is op 3 januari 2012 hoger beroep ingesteld.
Het eindarrest is gewezen op 17 februari 2014, dus niet binnen de daarvoor – bij gedetineerde verdachten - geldende termijn van 16 maanden na het instellen van hoger beroep. Er is sprake van een overschrijding van
9,5 maand.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, met dien verstande dat op de overwogen gevangenisstraf van 18 maanden 2 maanden in mindering worden gebracht, zodat een gevangenisstraf van 16 maanden resteert.

Beslag

Onder de verdachte zijn elf voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggeven. Voor wat betreft acht voorwerpen bestaat thans geen strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag, zodat deze voorwerpen aan de verdachte dienen te worden teruggeven.
Voor wat betreft de inbeslaggenomen scooter geldt dat het hof onvoldoende heeft kunnen vaststellen dat de bewezen verklaarde strafbare feiten met behulp van dit voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, zijn begaan.
Het hof zal dan ook de teruggave aan de verdachte gelasten van deze voorwerpen.
Voor wat betreft de inbeslaggenomen wapenonderdelen heeft het hof vastgesteld dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. Het hof zal gelasten dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 eerste cumulatief/alternatief (primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen als aangeduid op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 28L, 314L, 411L, 412L, 438L, 484L, 484L, 487L en 76606, te weten drie geldbedragen, vijf horloges en een scooter.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen als aangeduid op de aangehechte beslaglijst onder de nummers 75563 en 76592, te weten 7 stuks wapens (2xpmp, 1x s&b, 1x gfl, 1xfc/patroonhouder/vlamdemper) en 1 stuk wapen (houder, kleur zwart).
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. I.P.A. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. L.S. van Es.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 februari 2014.