ECLI:NL:GHDHA:2014:3260

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
200.145.093/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de alimentatie voor de vrouw werd vastgesteld op € 1.570,- per maand. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking aangevochten en verzocht om de alimentatie te verlagen of te beëindigen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om het beroep van de man af te wijzen. Het hof heeft de feiten van de eerste aanleg overgenomen en beoordeeld of de man nog draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof oordeelt dat de man geen draagkracht meer heeft om partneralimentatie te voldoen, en heeft de alimentatie met ingang van 1 augustus 2013 op nihil gesteld. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden van beide partijen, waaronder de werkcapaciteit van de vrouw en de financiële situatie van de man. De vrouw heeft erkend dat zij pas na het wijzigingsverzoek van de man is begonnen met het zoeken naar werk. Het hof heeft geconcludeerd dat beide partijen een deel van de verantwoordelijkheid dragen voor de situatie van de vrouw. De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw de eventueel teveel ontvangen alimentatie niet hoeft terug te betalen aan de man. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag op 17 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 september 2014
Zaaknummer : 200.145.093/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-5784
Zaaknummer rechtbank : C/09/447636
[De man],
wonende te[woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Ferwerda te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. de Bluts te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 10 april 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 januari 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 10 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 17 juli 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 11 juli 2014 een V-formulier van 10 juli 2014 met bijlagen.
De zaak is op vrijdag 1 augustus 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 augustus 2013 bepaald op € 1.570,- per maand, vanaf de dag van de beschikking telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
In geschil is de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna: (partner)alimentatie.
2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair te beslissen overeenkomstig het petitum in eerste aanleg,
  • subsidiair, voor zover het hof alimentatie ten behoeve van de vrouw mocht vaststellen, deze bijdrage in de tijd te limiteren en deze te doen eindigen op 31 december 2014, zo nodig middels een afbouwregeling, dan wel per zodanige datum als het hof juist acht.
3.
De vrouw verzoekt het beroep van de man af te wijzen, dan wel de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).

Ingangsdatum

4.
Hoewel de man zich verzet tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum van 1 augustus 2013 als wijzigingsdatum van de alimentatie verenigt het hof zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof passeert derhalve het verzoek van de man om als ingangsdatum van de te wijzigen alimentatie 28 juli 2008 in aanmerking te nemen en neemt derhalve eveneens 1 augustus 2013 als ingangsdatum in aanmerking.

Behoefte

5.
Naar het oordeel van het hof staat de behoefte van de vrouw (bij beschikking van 20 oktober 2006 vastgesteld op € 2.373,- netto per maand) als niet bestreden vast. Weliswaar heeft de man in zijn beroepschrift gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de behoefte van de vrouw, zoals bij echtscheidingsbeschikking is vastgesteld, nog steeds aanwezig is, maar de man heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Vanwege de wettelijke indexering bedroeg de behoefte van de vrouw in 2013 € 2.727,78 netto per maand.

Behoeftigheid

6.
Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw thans (deels) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Onder verwijzing naar vaststaande jurisprudentie stelt het hof weliswaar voorop dat als hoofdregel geldt dat op een ieder de verplichting rust om in eigen levensonderhoud te voorzien. Dat neemt echter niet weg dat het hof van oordeel is dat het aan beide partijen is te wijten dat de vrouw na een periode van acht jaar nog steeds niet in eigen levensonderhoud voorziet. Het hof overweegt daartoe als volgt. De man, eigenaar van een restaurant, betaalt sinds november 2006 naast partneralimentatie en de rente van de echtelijke woning ook salaris vanuit zijn onderneming aan de vrouw waarvoor zij geen enkele arbeid verricht. Omstreeks eind april 2013 heeft de man bij de rechtbank Den Haag, afdeling Kanton, een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de vrouw ingediend, doch dat verzoek heeft hij nadien ingetrokken, zodat de vrouw nog steeds op de loonlijst van de man staat zonder daarvoor arbeid te verrichten. De man heeft daarmee kennelijk bij de vrouw de indruk gewekt dat zij van hem niet hoefde te werken. Bovendien is niet gesteld, noch gebleken dat de man de vrouw sinds de echtscheidingsbeschikking heeft gestimuleerd om te gaan werken. Pas voor het eerst ten tijde van de mondelinge behandeling op 19 december 2013 heeft de man gesteld dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij geheel dan wel gedeeltelijk in eigen levensonderhoud dient te voorzien. Het vorenstaande valt de man te verwijten.
Gezien de culturele achtergrond van de man en de vrouw – zoals gemotiveerd door de vrouw gesteld – acht het hof de stelling van de vrouw, dat zij tijdens het huwelijk slechts enige administratieve hand- en spandiensten heeft verricht in de onderneming van de man en dat het restaurant zelf voor haar verboden terrein was, aannemelijk. Eveneens acht het hof aannemelijk dat ten tijde van het huwelijk van partijen sprake was van een traditioneel rollenpatroon waarbij de vrouw de volledige zorg had voor de kinderen en dat binnen het gezin overwegend de Indonesische taal de voertaal was. Bovendien is de vrouw inmiddels 54 jaar oud, heeft een beperkte werkervaring, geen diploma’s en is de Nederlandse taal, sinds ze op 26-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen, nog steeds niet machtig. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de vrouw naar het oordeel van het hof ernstig nalatig is geweest met betrekking tot haar inspanningen om in eigen levensonderhoud te voorzien. Bij echtscheidingsbeschikking van 20 oktober 2006 is immers reeds overwogen dat van de vrouw wordt verwacht dat zij zich inzet om een betaalde werkkring te verwerven waarmee zij op termijn, in ieder geval ten dele, in eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft ter zitting van het hof erkend dat zij pas inspanningen is gaan verrichten vanaf het moment dat de man een wijzigingsverzoek van de alimentatie heeft ingediend. De vrouw had ten tijde van de echtscheidingsprocedure ook bijstand van een advocaat en het hof gaat er van uit dat die de vrouw op haar verplichting heeft gewezen. Het feit dat de vrouw thans staat ingeschreven bij het arbeidsbureau en bij diverse uitzendbureau’s, alsmede dat zij binnenkort gaat deelnemen aan een leertraject, acht het hof rijkelijk laat en valt de vrouw te verwijten.
7.
Nu het hof op grond van het vorenstaande tot de conclusie komt dat beide partijen is te verwijten dat de vrouw tot op heden niet (deels) in eigen levensonderhoud kan voorzien, acht het hof het enerzijds redelijk om de vrouw thans nog een termijn te gunnen om dat alsnog te doen en het hof stelt die termijn in redelijkheid op twee jaar. Anderzijds gaat het hof er van uit dat de vrouw over twee jaar een inkomen moet kunnen verwerven ter hoogte van het minimumloon en mede gezien het feit dat de behoefte van de vrouw vanwege het tijdsverloop afneemt en derhalve niet langer kan worden vastgehouden aan een huwelijks gerelateerde behoefte, en acht het hof het redelijk om de behoefte van de vrouw alsdan gelijk te stellen met het minimumloon.

Draagkracht man

Niet aan de rechter om een winst uit onderneming te bepalen
8.
Het hof acht het aannemelijk dat de echtgenote van de man voor een gelijk deel als de man werkzaam is in de onderneming, zodat het hof de helft van het bedrijfsresultaat bij de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking neemt. Weliswaar stelt de vrouw dat in zoverre sprake is van een schijnconstructie, doch naast het feit dat de vrouw haar stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, is het hof uit eigen wetenschap bekend dat de fiscus controle uitoefent op man/vrouw-vennootschappen. Bovendien is uit de overgelegde aangiften Inkomstenbelasting gebleken dat de helft van de winst uit de onderneming als belastbaar inkomen van de huidige echtgenote van de man wordt aangegeven, zodat de aangiften in zoverre moeten worden gevolgd. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte de werkzaamheden van de partner van de man gewaardeerd op € 6.000,- bruto per jaar. Het hof merkt daarbij op dat het niet aan de rechter is om een winst uit onderneming te bepalen. Er moet van worden uitgegaan dat de jaarcijfers, zoals die aan de fiscus worden gepresenteerd, in beginsel een betrouwbaar beeld gegeven van de behaalde winst en de verdeling daarvan. Het hof heeft geen feiten kunnen vaststellen die rechtvaardigen dat van de aan de fiscus getoonde cijfers moet worden afgeweken.
9.
Ter terechtzitting van het hof heeft de vrouw gesteld dat de winst van de man uit onderneming in 2013 met een bedrag van € 30.000,- dient te worden verhoogd, aangezien in de algemene winst- en verliesrekening over 2013 een bedrag van € 41.685,54 aan betaalde rente en diverse lasten wordt vermeld terwijl in 2012 een bedrag van € 11.231,15 is vermeld.
10.
Naar het oordeel van het hof is de verklaring van de man, dat het verschil aan rente en diverse lasten is veroorzaakt door de diefstal van zijn auto die niet door de verzekering wordt vergoed, aannemelijk. Aangezien het een incidentele post betreft die nauwelijks van invloed is op de gemiddelde winst over een aantal jaren, houdt het hof rekening met de jaarcijfers 2013 zoals door de man bij brief van 17 juli 2014 overgelegd. Nu de gemiddelde winst over de afgelopen jaren lager is dan de winst van € 36.797,- die de man in zijn draagkrachtberekening (productie 8 bij brief van 17 juli 2014) tot uitgangspunt heeft genomen, zijnde de helft van de totale winst in 2013, neemt het hof eveneens een winst van € 36.797,- als uitgangspunt bij de berekening van de draagkracht van de man.
11.
Naast de zelfstandigenaftrek, de MKB Winstvrijstelling, de door de man opgevoerde en aannemelijk zijnde premies voor lijfrenten, uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval, een eigen woningforfait van € 428,- per jaar, een fiscaal aftrekbare rente van een hypothecaire geldlening van € 9.594,- per jaar en de op de man van toepassing zijnde heffingskortingen, neemt het hof voorts de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder in aanmerking en een draagkrachtpercentage van 45. Met betrekking tot het eigen woningforfait merkt het hof op dat de man de woonlasten met zijn huidige echtgenote kan delen zodat het redelijk is om ook de helft van het eigen woningforfait in aanmerking te nemen. Omdat de man en zijn echtgenote twee bij hen inwonende kinderen hebben, acht het hof het voorts redelijk om voormelde bijstandsnorm in aanmerking te nemen.
Voorts neemt het hof de volgende maandlasten van de man in aanmerking: € 800,- rente op een hypothecaire geldlening, € 66,- aflossing, premie levensverzekering, € 48,- forfait overige eigenaarslasten, € 162,- premie Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), verminderd met € 72,- zorgtoeslag en het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel ZVW van € 39,-, € 30,- eigen risico ZVW, € 1.101,- woonlasten van de voormalige echtelijke woning en € 17,- aanvullende premie ZVW (zijnde de helft van die premie) en € 613,- premies lijfrenten, uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval.
Aangezien de man de woonlasten met zijn huidige echtgenote kan delen zien de bovengenoemde bedragen op de helft van de totale woonlasten. Met betrekking tot de woonlasten van de voormalige echtelijke woning merkt het hof op dat die voor de man niet (meer) fiscaal aftrekbaar zijn.
12.
Uit dit alles volgt dat de man met ingang van 1 augustus 2013 geen draagkracht meer heeft om partneralimentatie te voldoen, zodat het hof deze met ingang van die datum op nihil zal bepalen en de bestreden beschikking derhalve zal vernietigen. Gelet op de houding van de man en het consumptieve karakter van partneralimentatie zal het hof voorts bepalen dat de vrouw de eventueel tot op heden teveel ontvangen alimentatie niet aan de man hoeft terug te betalen.
Verzoek kostenveroordeling
13.
Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
14.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank
’s-Gravenhage van 20 oktober 2006 - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 augustus 2013 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de eventueel tot op heden teveel door de man betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Burgers-Thomassen, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2014.