ECLI:NL:GHDHA:2014:328

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
200.131.362.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Kamminga
  • Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie in hoger beroep met afwijzing van verzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2013, waarin was bepaald dat hij met ingang van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand een alimentatie van € 1.250,- per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen. De man verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie op nihil te stellen, onder andere omdat hij meende dat de vrouw in staat was om zelf in haar eigen levensonderhoud te voorzien.

De vrouw daarentegen betwistte de verzoeken van de man en stelde dat zij niet in staat was om in haar eigen behoefte te voorzien, mede door de schulden die zij had en de economische situatie. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij door diverse schulden en financiële verplichtingen niet in staat was om de door de vrouw verzochte alimentatie te betalen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de financiële situatie van de man, waaronder zijn inkomen en de lasten die hij had, zoals kinderalimentatie en andere schulden.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man geen alimentatie voor de vrouw kan betalen, waardoor het verzoek van de vrouw om partneralimentatie werd afgewezen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de behoeftigheid van de alimentatiegerechtigde als de draagkracht van de alimentatieplichtige zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 februari 2014
Zaaknummer : 200.131.362/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-8775
Zaaknummer rechtbank : C/11/100076
[verzoeker],
wonende te[adres],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr.drs. K. Moene te Leidschendam,
tegen
[verweerder],
wonende te [adres]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 5 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 mei 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 26 september 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 13 september 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 16 september 2013 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 23 december 2013 een V-formulier van 20 december 2013 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 13 december 2013 een brief van 12 december 2013 met bijlagen.
Het hof heeft bij beschikking van 16 oktober 2013 het verzoek van de man tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.
De zaak is op 9 januari 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 23 januari 2013 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij genoemde tussenbeschikking van 23 januari 2013 is, voor zover in dit hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de beslissing ten aanzien van de partneralimentatie aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in dit hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 1.250,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 27 mei 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook partneralimentatie.
2.
De man verzoekt:
- voor zover het de bij de bestreden beschikking vastgestelde partneralimentatie betreft voormelde beschikking te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
o de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 27 mei 2013 (datum echtscheiding) op nihil te bepalen;
o primair, te verklaren voor recht dat de (aanvullende) behoefte van de vrouw per 1 augustus 2015, althans per datum door het hof in goede justitie te bepalen, op nihil wordt gesteld en dat de man vanaf dat moment geen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is verschuldigd, en de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vanaf dat moment vast te stellen op nihil, althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
o subsidiair, een afbouwregeling ter zake de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen, waarbij op een tijdstip door het hof in goede justitie te bepalen de alimentatieverplichting van de man richting de vrouw eindigt en de aanvullende behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man op nihil wordt gesteld, zulks onder uitsluiting van de wettelijke indexering, althans een dusdanige regeling als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
3.
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt:
  • primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken;
  • subsidiair, in geval het hof van oordeel is dat de man wel ontvankelijk is in zijn verzoeken, deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
  • de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.
De man voert in hoger beroep vooreerst aan dat de vrouw in staat moet worden geacht om zelf volledig in haar eigen kosten van levensonderhoud te voorzien, zodat geen sprake is van behoeftigheid. Voor zover dit wel het geval is, heeft de vrouw volgens de man geen behoefte. De man meent verder dat aan de vrouw een termijn dient te worden gesteld om haar in de gelegenheid te stellen haar verdiencapaciteit te benutten. Hij verzoekt een beëindiging per 1 augustus 2015, althans per datum door het hof te bepalen. Indien de man niet (volledig) wordt gevolgd, verzoekt hij een afbouwregeling vast te stellen. De man stelt voorts dat hij geen draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte partneralimentatie te voldoen. Op basis van de door hem vermelde gegevens zou voor alimentatie beschikbaar zijn € 640,- netto per maand. Bij deze berekening is echter nog geen rekening gehouden met:
  • voldoening van maandelijkse verplichtingen ter zake aan de echtelijke woning verbonden lasten;
  • voldoening op maandelijkse verplichtingen ter zake het flexibel krediet;
  • voldoening op achterstanden ter zake aan de echtelijke woning verbonden lasten;
  • voldoening op achterstand ter zake het flexibel krediet;
  • voldoening van andere schulden;
  • de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn dochter.
5.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij niet in staat is zelf in haar behoefte te voorzien gezien het gezinsinkomen ten tijde van de samenleving en het inkomen van de vrouw, zeker niet wanneer rekening wordt gehouden met alle schulden die, zo stelt zij, als gevolg van het gedrag van de man voor haar rekening komen. Het is voor de vrouw niet mogelijk haar uren uit te breiden. De vrouw kan zich niet vinden in het verzoek van de man de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw te beëindigen per 1 augustus 2015. Gezien de slechte economische situatie, met name in de branche waarin de vrouw werkzaam is, is de kans dat zij minder inkomsten zal genereren de komende jaren groter dan de mogelijkheid voor haar om haar inkomsten te verhogen. Ten aanzien van de draagkracht van de man stelt de vrouw dat de man de door hem aangegeven (slechte) financiële situatie aan zijn eigen handelen dan wel nalaten heeft te wijten. Volgens de vrouw heeft de man voldoende draagkracht om bij te dragen in haar kosten.
6.
Het hof zal om proceseconomische redenen eerst de draagkracht van de man bespreken.
7.
De eventuele door de man te betalen alimentatie is eerst met ingang van 27 mei 2013 verschuldigd. Blijkens de overgelegde salarisspecificaties van juli 2013 tot en met november 2013 bedraagt het inkomen van de man thans € 3.192,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld, hetgeen in totaal neerkomt op een inkomen van afgerond € 41.500,- bruto per jaar. Het hof neemt dit inkomen als uitgangspunt bij het bepalen van de draagkracht van de man.
8.
Ten aanzien van de lasten is het hof uit de stukken en het besprokene ter zitting gebleken dat de echtelijke woning recent is verkocht en per 1 maart 2014 zal worden geleverd. Onweersproken is dat de restschuld van de hypotheek ongeveer € 40.000,- bedraagt, van welk bedrag de helft voor rekening van de man komt. De man heeft verder ter zitting onweersproken verklaard dat er nog diverse omvangrijke schulden zijn, die stammen uit de huwelijkse periode, zoals belastingschulden, een schuld aan Volvo Cars Nederland BV, schulden aan het CJIB , kosten vervanging riolering en flexibel krediet. Doordat de man middels loonbeslag door schuldeisers werd gedwongen op huwelijkse schulden af te lossen, was hij niet in staat om de bij voorlopige voorzieningen overeengekomen bijdrage voor de vrouw ad € 600,- per maand te voldoen. Gebleken is dat het LBIO na gedaan verzoek van de vrouw tot beslaglegging is overgegaan, maar er nog niet geïncasseerd is als gevolg van het beslag voor de andere schulden uit de huwelijkse periode. Naast voormelde schulden is onweersproken gebleven dat de man nog een schuld aan zijn vader heeft van € 4.250,-, ontstaan in 2011. Verder zijn er nog openstaande nota’s voor advocaatkosten, per 18 januari 2013 een bedrag van € 5.411,78. Op genoemd flexibel krediet bij de ABN AMRO bank dient de man maandelijks rond de € 300,- aan rente en aflossing te betalen. Het hof is verder gebleken dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn dochter[dochter]Hij dient ten titel van kinderalimentatie met ingang van 1 september 2012 € 300,- per maand te betalen aan de moeder van [dochter]. De man heeft verder ter zitting onweersproken verklaard dat er al in 2012 diverse loonbeslagen waren, dat er in mei 2013 een loonbeslag lag van € 1.086,- en, onder verwijzing naar de overgelegde aankondigingen van diverse schuldeisers, dat in 2014 weer diverse beslagleggingen zullen volgen. De man heeft bovendien zeer recent nog een belastingaanslag over 2012 gekregen van € 954,-. Na de inhouding onder het loonbeslag ontvangt de man thans ongeveer € 800,- netto per maand. Van de diverse beslagleggingen en omvangrijke schulden heeft de man bij brief van 23 december 2013 financiële stukken overgelegd.
9.
Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden - waarbij in het midden kan worden gelaten of bepaalde overige schulden gezamenlijk zijn of niet, nu deze schulden er zijn en daarop rente en aflossing zal moeten worden betaald - is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man geen alimentatie voor de vrouw toelaat, zodat de bestreden uitspraak wordt vernietigd.
10.
Gelet op het voorgaande, behoeft de grief van de man met betrekking tot de behoeftigheid en behoefte van de vrouw geen verdere bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
11.
Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de vrouw heeft verzocht - de man in de kosten van dit geding te veroordelen, en zal, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek om partneralimentatie van de vrouw af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en Punselie, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2014.