ECLI:NL:GHDHA:2014:3283

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
22-004329-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brutale overval op juwelierszaak met vuurwapen en hamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een brutale overval op een juwelierszaak in winkelcentrum De Hoven te Delft op 10 april 2013. De overval werd gekenmerkt door grof geweld, waarbij de daders gebruik maakten van een vuurwapen en een hamer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, maar het hof oordeelde dat deze straf niet geheel recht deed aan de ernst van het gepleegde feit.

De overval vond plaats in de ochtend, waarbij drie mannen de juwelierszaak binnendrongen. De voorste man richtte een vuurwapen op de eigenaar en een medewerker, terwijl een andere dader met een hamer de vitrines kapotsloeg. De daders namen een grote hoeveelheid sieraden mee en bedreigden ook andere aanwezigen in het winkelcentrum. De verdachte werd later aangehouden op het NS-station in Eindhoven, waar hij een aanzienlijk geldbedrag bij zich had. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte één van de overvallers was, ondanks zijn ontkenning en het alternatieve scenario dat door zijn verdediging werd geschetst.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De verdachte had eerder een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, die nu ten uitvoer werd gelegd omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en het hof vond een forse gevangenisstraf noodzakelijk om de maatschappij te beschermen tegen dergelijke geweldsdelicten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004329-13
Parketnummers: 09-857276-13 en 09-757453-11 (TUL)
Datum uitspraak: 1 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 september 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1987,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10 juni 2014 en 17 september 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Omtrent de vordering van de benadeelde partij, de inbeslaggenomen voorwerpen en de vordering tot tenuitvoerlegging is beslist als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2013 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of juwelier [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5] en/of [benadeelde partij 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- richten van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam en/of het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of
- ( vervolgens) tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] zeggen/roepen: "Op de grond, niet kijken, bukken, hoofd naar beneden" en/of " Pak je hond anders schiet ik hem dood" en/of "Niet kijken anders schiet ik je", althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- zwaaien met een hamer en/of (daarbij) tegen die [benadeelde partij 5] en/of die [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 6] zeggen/roepen: "Ik sla je de tyfus", althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- het richten van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [benadeelde partij 6].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks10 april 2013 te Delft tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of juwelier [benadeelde partij 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld en
/ofgevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 3] en
/of[benadeelde partij 4] en
/of[benadeelde partij 5] en
/of[benadeelde partij 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
/ofaan zijn mededader
(s
) hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en)uit het:
- richten van een
pistool, althans een op eenvuurwapen
gelijkend voorwerp,op het lichaam en/of het hoofd van die [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 3] en
/of
-
(vervolgens)tegen die [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 3]
zeggen/roepen: "Op de grond, niet kijken, bukken, hoofd naar beneden" en
/of" Pak je hond, anders schiet ik hem dood" en
/of"Niet kijken, anders schiet ik je",
althans woorden van soortgelijke aard of strekkingen
/of
- zwaaien met een hamer en
/of (daarbij
)tegen die [benadeelde partij 5] en
/ofdie [benadeelde partij 4]
en/of [benadeelde partij 6] zeggen/roepen: "Ik sla je de tyfus",
althans woorden van soortgelijke aard of strekkingen
/of
- het richten van een
pistool, althans een op eenvuurwapen
gelijkend voorwerp,op die [benadeelde partij 6].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich overeenkomstig haar aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die de verweten handelingen heeft verricht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De feiten
Op grond van het procesdossier alsmede het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep stelt het hof het volgende vast. [1]
Op 10 april 2013 omstreeks 11.30 uur kwamen drie mannen binnen bij Juwelierszaak [benadeelde partij 2], gevestigd in winkelcentrum De Hoven te Delft. De voorste man had een vuurwapen in zijn rechterhand en liep direct naar het achterliggende kantoortje. Hij richtte het vuurwapen op de heer [benadeelde partij 1], de eigenaar van de juwelierszaak, en op de heer [benadeelde partij 3], een medewerker van de juwelierszaak. [2] De man riep: “Op de grond, niet kijken, hoofd naar beneden. Pak je hond, anders schiet ik hem dood”, [3] en “Niet kijken, anders schiet ik je dood”. [4] Eén van de andere twee mannen sloeg direct na binnenkomst met een hamer de ruiten van de vitrines kapot. Hij en de derde man droegen respectievelijk een grote rode tas van de Digros en een grote meerkleurige tas met strepen – lijkend op een tas van woningcorporatie Vestia [5] – bij zich. De twee mannen stopten deze tassen vol met voorwerpen uit de vitrines. Meteen daarna verlieten de drie mannen de juwelierszaak. [6] Zij hadden 25 tableaus met gouden sieraden weggenomen. [7] Terwijl de mannen door het winkelcentrum wegrenden, hield één van hen de hamer boven zijn hoofd en zei tegen twee personen uit het winkelend publiek, te weten de heer [benadeelde partij 5] en mevrouw [benadeelde partij 4]: “Ik sla je de tyfus”. [8] De man met het vuurwapen richtte dit op iemand in het winkelend publiek, te weten mevrouw [benadeelde partij 6]. [9] De mannen renden door het drukke winkelcentrum naar een nabij gelegen parkeerplaats, waar zij wegreden met een groene Volkswagen Passat met kenteken [kentekennummer]. [10]
De overvallers hebben geen sporen – in de vorm van bijvoorbeeld vingerafdrukken of DNA – achtergelaten in de juwelierszaak. De gezichten van (een of twee van) de overvallers waren bedekt, [11] zodat herkenning daarvan op basis van de camerabeelden evenmin mogelijk is. Toch is het hof er op grond van de volgende bewijsmiddelen van overtuigd dat de verdachte één van de overvallers is.
De auto die bij de overval is gebruikt, werd de ochtend van de overval omstreeks 9:00 uur door de eigenaar ervan, [getuige], uitgeleend aan de verdachte. [12] Deze auto werd ’s avonds door de verdachte teruggebracht, in die zin dat hij [getuige] liet weten waar hij de auto had geparkeerd. Toen de verdachte de auto terugbracht was hij gehaast. Hij liet de sleutels en een bedrag van € 50,00 voor de benzine achter in de auto. [13] De verdachte heeft tegenover het hof bevestigd dat hij de auto die dag van [getuige] had geleend en bij het teruggeven ervan 50 euro benzinegeld had achtergelaten en dat hij haast had. [14]
Een kwartier na de overval, omstreeks 11:45 uur, werden drie mannen met overvolle boodschappentassen lopend gezien op de Latijns-Amerikalaan te Delft. Twee van hen zijn geregistreerd door een beveiligingscamera die een bewoner aan zijn woning heeft geïnstalleerd. Op de camerabeelden is te zien dat deze mannen wat betreft kleding overeenkomen met twee van de overvallers. [15] [getuige] voornoemd, volgens de verdachte een goede vriend van hem [16] , heeft de rechter persoon op deze camerabeelden aan de kalende plek op zijn kruin herkend als [verdachte], de verdachte. [17] Hij droeg een grote boodschappentas die overeenkomt met één van de boodschappentassen die bij de overval is gebruikt. Om 11:41 uur straalde de telefoon van de verdachte met het nummer [telefoonnr.] [18] een zendmast aan op de Derde Werelddreef te Delft, een zijstraat van de Latijns-Amerikalaan. [19]
Op de avond van de overval, om 21:43 uur, werd de verdachte op het NS-station te Eindhoven aangehouden. Hij had op dat moment een geldbedrag van € 3.721,05 bij zich. [20]
Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014 heeft [getuige 3] als getuige verklaard dat het idee voor de overval afkomstig was van de verdachte. De avond voorafgaand aan de overval heeft [getuige 3] de hamer aan de verdachte gegeven. Op de dag van de overval heeft de verdachte de auto bestuurd. De taakverdeling gedurende de overval was als volgt: [getuige 3] was degene met het vuurwapen, ‘de schutter’. De verdachte was ‘de slager’, hij had de hamer en heeft daarmee de vitrinekasten ingeslagen. De derde persoon, volgens de getuige was dit [medeverdachte 2], had geen wapen. Hij was ‘de raper’, degene die de sieraden bijeen moest rapen. Na de overval, tussen 12:00 uur en 13:00 uur, zijn de drie mannen naar een woning in Delft gegaan. Tussen 15:00 uur en 15:30 uur zijn zij met openbaar vervoer naar Den Haag gereisd. Tussendoor hebben ze de sieraden uit de buit gemaakte tableaus gehaald. In Den Haag zijn ze naar een pandhuis gegaan, waar ze een geldbedrag hebben ontvangen voor de sieraden. De opbrengst hebben de mannen vervolgens door drie gedeeld, in gelijke delen van ongeveer 4.000 euro per persoon. Daarna zijn ze uit elkaar gegaan. [21]
Uit voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte één van de drie overvallers van de juwelierszaak was.
Alternatief scenario
De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat de verdachte de auto van [getuige] heeft doorgeleend aan zijn vriend [getuige 3] en ene [medeverdachte 2], welke laatste hij niet kende, ten behoeve van een verhuizing van [medeverdachte 2]. In de tussentijd heeft de verdachte rondgehangen in een bakkerij en in een bar in Delft. Rond 14:00 uur heeft hij [medeverdachte 2] gezien om bonnetjes in te vullen voor de toto en daarna is hij met de tram naar Den Haag gegaan. Gedurende de dag heeft hij telefonisch contact gehad met die [medeverdachte 2] over het terugbrengen van de auto. De verdachte was boos, omdat de auto veel later werd teruggebracht dan was afgesproken. Aan het eind van de middag (hij was weer naar Den Haag gegaan) is hij weer terug gegaan naar Delft om de auto terug te krijgen van [medeverdachte 2]en weer af te leveren bij [getuige]. Na het afleveren van de auto aan [getuige 3] en [medeverdachte 2] heeft hij die dag geen telefonisch contact meer gehad met [getuige 3].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario roept op zichzelf al vragen op. Zo heeft de verdachte geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat hij uit eigen zak 50 euro heeft betaald aan [getuige] als vergoeding voor de verbruikte benzine, hoewel hij de auto niet zelf zou hebben gebruikt. Evenmin heeft de verdachte kunnen uitleggen waarom hij, toen duidelijk werd dat [getuige 3] de auto niet op tijd terug zou brengen, daarover geen contact met hem heeft gezocht. Bovendien biedt het dossier, noch het onderzoek ter terechtzitting enig aanknopingspunt op grond waarvan het scenario van het “doorlenen” van de auto van [getuige] kan worden aangenomen. Aanvullend onderzoek van de politie naar de identiteit van voornoemde [medeverdachte 2] heeft geen resultaat opgeleverd. Evenmin vindt het telefonisch contact met [medeverdachte 2] bevestiging in het dossier. Aanvullend onderzoek door de politie naar het alibi van de verdachte bleek niet mogelijk, omdat de verdachte de naam van de bar waar hij zou hebben verbleven bij de politie niet heeft willen zeggen. [22]
Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het alternatieve scenario van de verdachte op zichzelf al niet erg aannemelijk is te achten en dat het - nu het ook geen enkele ondersteuning vindt in het dossier - als ongeloofwaardig gepasseerd dient te worden.
Signalement/herkenning
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte niet past in de door getuigen opgegeven signalementen van de overvallers. Met name zou de verdachte niet passen in het door getuigen opgegeven “blanke” signalement van de overvallers.
Het hof overweegt dat aan die beschrijvingen geen betekenis moet worden toegekend, gelet op de vermomming van (een of twee van) de daders met capuchons en een nylonkous over het gezicht [23] en de hectische omstandigheden. Overigens heeft het hof ter terechtzittingen in hoger beroep waargenomen dat de verdachte - anders dan de raadsvrouw heeft gesuggereerd - “blank” oogt.
Betrouwbaarheid getuige [getuige 3]
Ten overstaan van het hof heeft [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014 als getuige een verklaring afgelegd en het hof acht die verklaring geloofwaardig.
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 3] betwist, onder meer wijzend op de leugenachtige verklaringen die hij als verdachte bij de behandeling in eerste aanleg en bij verhoren van de politie op 18 en 19 augustus 2014 heeft afgelegd.
Deze omstandigheden maken het oordeel van het hof niet anders. Bij de behandeling in eerste aanleg was [getuige 3] een ontkennende verdachte. [getuige 3] heeft het hoger beroep tegen zijn veroordeling van 27 september 2013 ingetrokken en aldus in die veroordeling berust. Tegen die achtergrond is het niet vreemd dat hij thans, als getuige, voor het eerst met zijn verhaal is gekomen. Geconfronteerd met de verklaring van [verdachte]– het hof begrijpt: de verdachte – dat hij, [getuige 3], de auto voor een verhuizing had geleend/gebruikt, heeft [getuige 3] bij de politie verklaard dat dat niet zo was. [24] Verder heeft hij verklaard dat hij geen valse verklaring ging geven. [25]
Voor de stelling van de verdediging dat [getuige 3] mogelijk een ander beschermt en om die reden de verdachte als dader aanwijst, bevat noch het dossier noch de verklaring van [getuige 3] bij het hof ter terechtzitting van 17 september 2014 enig aanknopingspunt.
Glasdeeltjes
Anders dan de verdediging heeft betoogd, kan naar het oordeel van het hof aan de omstandigheid dat in de haren van de verdachte geen glasdeeltjes afkomstig van de vitrine zijn aangetroffen, geen betekenis worden toegekend, nu niet kan worden vastgesteld dat er glas in het haar van de overvaller terecht moet zijn gekomen. Uit de beelden van de overval blijkt dat de hoofden van (een of twee van) de overvallers tijdens de overval bedekt waren (capuchon).
Buit
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat de verdachte niet aan de buit te linken zou zijn.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat het bij zijn aanhouding aangetroffen geldbedrag van € 3.721,05 de opbrengst van de toto betreft niet geloofwaardig. Deze verklaring wordt immers niet onderbouwd met enig bescheid, waar dit wel verwacht had mogen worden. De desbetreffende verklaringen van [medeverdachte 2] ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2014 acht het hof evenmin geloofwaardig.
De aanwezigheid van het geldbedrag is naar het oordeel van het hof wel te verklaren in het licht van de hierboven weergegeven getuigenverklaring van [getuige 3] ter terechtzitting in hoger beroep dat de buit van de overval bij een pandhuis te gelde is gemaakt en dat de daders ieder een bedrag van ongeveer € 4.000 toebedeeld hebben gekregen. [26]
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de wijze zoals hierboven beschreven samen met anderen schuldig gemaakt aan een zeer brutale overval op een juwelierszaak in winkelcentrum De Hoven te Delft. Het gaat in deze zaak om een overval met een bijzonder ernstig karakter. Het betreft immers een overval midden op de dag op een openbare plaats met veel publiek door drie vermomde daders met een vuurwapen en een hamer. Niet alleen de eigenaar en de medewerker van de juwelierszaak, maar later ook het aanwezige publiek werd met geweld bedreigd. Er is sprake geweest van grof geweld om de buit te bemachtigen. De daders hebben niet alleen voor een groot bedrag gouden sieraden buitgemaakt, maar ook een ravage aangericht in de juwelierszaak en zo aanzienlijke materiële schade veroorzaakt. Zij hebben zich kennelijk laten leiden door (snel en gemakkelijk) financieel gewin, zonder stil te staan bij de gevolgen voor anderen.
De eigenaar en de medewerker van de juwelierszaak zijn door een van de drie daders bedreigd met een vuurwapen, terwijl de twee andere daders de vitrines kapotsloegen en leeghaalden. Ook anderen in het winkelcentrum zijn tijdens de vlucht met het vuurwapen en de hamer bedreigd. Met name voor deze personen, maar ook voor de andere toeschouwers moet de situatie zeer bedreigend zijn geweest. Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten lijden in de regel nog lange tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Verder brengen feiten als het onderhavige heftige gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving. De maatschappij dient te worden beschermd tegen dit soort feiten. Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met een forse gevangenisstraf.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een soortgelijk feit. Daarnaast heeft hij het delict gepleegd gedurende een lopende proeftijd. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Namens de verdachte is als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangevoerd dat bij de aanhouding van de verdachte op 10 april 2013 disproportioneel geweld is gebruikt, hetgeen een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert en tot strafvermindering dient te leiden.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Zelfs indien de stelling van de verdediging dat de verdachte tijdens zijn aanhouding onnodig een klap op het hoofd heeft gekregen juist is, kan dit naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hooguit kan de wijze waarop de verdachte is aangehouden worden gezien als omstandigheid waarmee bij de strafoplegging rekening kan worden gehouden. Te dien aanzien is het hof van oordeel dat hetgeen het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014 op de camerabeelden van de aanhouding van de verdachte heeft waargenomen, mede bezien in het licht van de ernst van de jegens de verdachte gerezen verdenking, niet zodanig is dat daar strafvermindering aan dient te worden verbonden. Het hof heeft uit die getoonde beelden niet kunnen afleiden dat bij de aanhouding van de verdachte disproportioneel geweld is gebruikt.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De door de rechtbank opgelegde straf doet naar het oordeel van het hof niet geheel recht aan de ernst van het gepleegde feit.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 145.000,00.
De benadeelde partij is in die vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard en dat de twee in beslag genomen portofoons zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De raadsvrouw heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte te retourneren.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat het in beslag genomen geldbedrag van € 3.721,05 geheel door middel van het bewezen verklaarde is verkregen. Derhalve zal het hof de verbeurdverklaring van dit geldbedrag gelasten. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier dat de bij de verdachte in beslag genomen portofoons voor het onderhavige misdrijf gebruikt zijn. Het hof zal dan ook de teruggave aan de rechthebbende van de portofoons gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 mei 2011 onder parketnummer 09-757453-11 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 33, 33a, 47, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een
geldbedrag van € 3.721,05;
gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
twee portofoons;
verklaart
de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijken bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 mei 2011 onder parketnummer 09-757453-11 voorwaardelijk opgelegde straf, bestaande uit een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. I.P.A. van Engelen en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. L.S.M. Nieuwdorp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2014.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500/2013070959 van de Politie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 tot en met 643).
2.Proces-verbaal van bevindingen bewakingsbeelden, p. 57-58 en proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1], p. 25.
3.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1], p. 25.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 3], p. 49.
5.Proces-verbaal van bevindingen i.v.m. Vestia tas, p. 211.
6.Proces-verbaal van bevindingen bewakingsbeelden, p.58 en proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, p. 62-67.
7.Proces-verbaal van bevindingen weggenomen sieraden, p. 29.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 5], p. 120 en proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 4], p. 175.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 6], p. 126.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 113.
11.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, p. 75.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 264.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 265.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 214-215 en proces-verbaal van bevindingen video beelden getuige [getuige 2], p. 226.
16.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014,verklaring verdachte.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 271 en 274.
18.Proces-verbaal verdenking [getuige 3], p. 356.
19.Proces-verbaal analyse Imei’s en 06 nummers, p. 537.
20.Proces-verbaal aanhouding [verdachte] p. 540 en proces-verbaal fouillering [verdachte], p. 300.
21.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 534-535.
23.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, p. 75.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 543.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 546.
26.Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2014.