In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1956 in Suriname, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke straf, na beschuldigd te zijn van mishandeling van een persoon op 13 juli 2011 te Ridderkerk. De benadeelde partij had een vordering ingediend voor schadevergoeding, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 208,91.
Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door meerdere getuigen, waardoor de ware toedracht van de zaak onduidelijk bleef. Ondanks dat er wettig bewijs aanwezig was, kon het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte betrokken was bij de mishandeling.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de ten laste gelegde feiten, omdat er te veel twijfel bestond over zijn betrokkenheid. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.