Uitspraak
1.Het beklag
[namen beklaagden], beklaagden, niet te vervolgen ter zake van valsheid in geschrift in vereniging gepleegd.
Gerechtshof Den Haag
In deze beschikking van het Gerechtshof Den Haag, gegeven op 8 september 2014, wordt het beklag van klager tegen de beslissing van de hoofdofficier van justitie om beklaagden niet te vervolgen ter zake van valsheid in geschrift behandeld. Klager had eerder een klacht ingediend bij de Raad van Discipline, die door de wrakingskamer was afgewezen. Klager stelde dat de leden van de wrakingskamer zich schuldig hadden gemaakt aan valsheid in geschrift in hun beslissing. De hoofdofficier van justitie oordeelde echter dat de wrakingsbeslissing niet onjuist of vals was, wat leidde tot het sepot van de aangifte van klager.
Het hof heeft de stukken in het dossier bestudeerd en concludeert dat de vraag of de Raad van Discipline bevoegd was om de klacht tegen klager te beoordelen, niet aan de orde is in het kader van deze procedure. Het hof oordeelt dat er geen bewijs is dat de wrakingsbeslissing valselijk is opgemaakt of vervalst, en dat het enkele feit dat klager het niet eens is met de beslissing, niet voldoende is om te spreken van valsheid in geschrift.
Het hof merkt op dat de suggestie in de wrakingsbeslissing dat er ook op artikel 53 EVRM is gereageerd, niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van opzettelijke vervalsing. De sepotbeslissing van de hoofdofficier van justitie wordt door het hof als goed onderbouwd beschouwd, en het hof komt tot de conclusie dat het beklag kennelijk ongegrond is. De beschikking is definitief, er staat geen gewoon rechtsmiddel open.