In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1959, was eerder vrijgesproken van moord en ontslagen van alle rechtsvervolging voor doodslag. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak. De tenlastelegging betrof het opzettelijk doden van een persoon genaamd [slachtoffer] op 5 december 2012 te Rotterdam. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van zeven jaren voor de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die hem eerder had bedreigd met een machete. Tijdens een woordenwisseling in de nacht van het fatale steekincident, kwam het slachtoffer met een machete op de verdachte af. De verdachte, die zich met een mes had gewapend ter bescherming, stak het slachtoffer in een poging zichzelf te verdedigen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden verweten dat hij zich niet uit de situatie had onttrokken, gezien de dreigende omstandigheden.
Het hof oordeelde dat het steken met een mes in verhouding stond tot de dreiging van het slachtoffer en dat de verdachte recht had op noodweer. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van moord, terwijl het doodslag als bewezen verklaarde feit werd aangemerkt, maar de verdachte niet strafbaar werd geacht.