ECLI:NL:GHDHA:2014:3453

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
BK-14-00211
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van een gemeente in sector 64 voor werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Rotterdam en de inspecteur van de Belastingdienst over de indeling van de gemeente in sector 64 voor werknemersverzekeringen. De inspecteur had de gemeente met ingang van 1 januari 2014 integraal ingedeeld in sector 64, Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen, na een eerdere indeling in sector 67 voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). De gemeente was van mening dat deze indeling in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel.

Het Hof oordeelde dat de indeling in sector 64 niet alleen op basis van de duidelijke bewoordingen van de regeling, maar ook op basis van de bedoeling van de wetgever, gerechtvaardigd was. De gemeente had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigden dat de indeling in sector 64 een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel met zich meebracht. Het Hof concludeerde dat de inspecteur op zorgvuldige wijze had gehandeld door de gemeente een jaar extra uitstel te geven voor de indeling.

De uitspraak van het Hof bevestigde de beslissing van de inspecteur en verklaarde het beroep van de gemeente ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen aan een van de partijen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00211

Uitspraak van 17 oktober 2014

in het geding tussen:

de gemeente Rotterdam, belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor [P](dan wel kantoor [Q]), de Inspecteur,
op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur van 13 februari 2014, nummer 1428.10.810/0018.76.387.

Beschikking, bezwaar en beroep

1.1.
Bij de in het kader van de sectorindeling voor de werknemersverzekeringen gegeven beschikking van 21 november 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende met ingang van 1 januari 2014 integraal ingedeeld in sector 64, Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen.
1.2.
Bij de uitspraak op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij het Hof ingesteld. Een griffierecht van € 318 is geheven.
1.4.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 september 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal gemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is een gemeente en een van haar taken is de uitvoering van de WSW (Wet sociale werkvoorziening), in welk kader zij als werkgever van zogenoemde WSW'ers optreedt. Voor de WSW-dienstonderdelen is belanghebbende tot nog toe in sector 67, Werk en (re)Integratie, bij de Regeling Wfsv (Wet financiering sociale verzekeringen) ingedeeld geweest.
2.2.
Bij de onderwerpelijke beschikking heeft de Inspecteur beslist dat belanghebbende met ingang van 1 januari 2014 voor al haar werkzaamheden als werkgever wordt ingedeeld in sector 64, Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen, risicopremiegroep 02, waarmee een einde is gekomen aan de gesplitste sectorindeling.

Sectorindelingen

3.1.
De artikelen 5.1 en 5.2 van de Regeling Wfsv luiden:
"Artikel 5.1. Indeling in sectoren
Het bedrijfs- en beroepsleven wordt ingedeeld in de volgende genummerde sectoren, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv:
(…)
61. Overheid, onderwijs en wetenschappen
62. Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht
63. Overheid, defensie
64. Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen
65. Overheid, openbare nutsbedrijven
66. Overheid, overige instellingen
67. Werk en (re)Integratie
(…)
Artikel 5.2. Werkzaamheden in bijlage
Tot elke sector van het bedrijfs- en beroepsleven worden gerekend de werkzaamheden, verricht in de takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan, welke in de bij deze regeling behorende bijlage 1 zijn vermeld. Werkzaamheden die een overheidswerkgever als werkgever doet verrichten, worden gerekend tot een van de sectoren 61 tot en met 66."
3.2.
Sector 67 is in ingevoegd bij besluit van 14 december 1998, Stcrt. 1998, 243. De omschrijving van die sector is met ingang van 1 januari 2006 overgenomen in bijlage 1 van de Regeling Wfsv, met een aanpassing in verband met het al afgeschaft zijn van de Wet inschakeling werkzoekenden. De omschrijving van sector 67 per 1 januari 2006 luidt:
"67. Werk en (re)lntegratie, omvattende:
Instellingen of diensten die zich bezighouden met de feitelijke uitvoering van:
- de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);
- voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand."
3.3.
Ingevolge het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 mei 2003 is aan artikel 2 van de Regeling indeling van het bedrijfs en beroepsleven toegevoegd:
"Werkzaamheden die een overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Werkloosheidswet als werkgever doet verrichten, worden gerekend tot een van de sectoren 61 tot en met 66."
De toelichting op het besluit vermeldt:
"In verband met de inwerkingtreding per 1 januari 1998 van fase 1 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW) is per die datum de Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren gewijzigd door toevoeging van een zestal sectoren waarin de overheidsdiensten zijn opgenomen (de sectoren 61 tot en met 66). In die sectoren vielen overheidswerkgevers als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Werkloosheidswet (WW) die een publiekrechtelijk lichaam vormen. Overheidswerkgevers die een privaatrechtelijk lichaam vormen vielen evenwel onder de overige sectoren. Hierdoor viel bijvoorbeeld het openbaar onderwijs onder sector 61 (Overheid, onderwijs en wetenschappen) en het bijzonder onderwijs onder sector 35 (Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen). Ook bij andere overheidssectoren werd dat onderscheid gemaakt. Met de inwerkingtreding van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is de sectorindeling niet meer van belang voor de bepaling van de uitvoeringsorganisatie waarbij de werkgever is aangesloten, maar met name voor de hoogte van de wachtgeldpremie in het kader van de WW. De overheidswerkgevers zijn met betrekking tot hun overheidswerknemers evenwel geen wachtgeldpremie verschuldigd. Het gehanteerde onderscheid tussen de overheidswerkgevers die een publiekrechtelijk lichaam vormen en de overheidswerkgevers die en privaatrechtelijk lichaam vormen was derhalve niet langer opportuun. Om een meer transparant onderscheid tussen markt en overheid te verkrijgen, dat ook meer aansluit bij het belang van de sectorindeling, is de Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren zo aangepast dat alle overheidswerkgevers onder de sectoren 61 tot en met 66 vallen."

Geschil en standpunten van partijen

4.1.
Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of het besluit van 22 mei 2003 aan indeling in sector 67 in de weg staat, welke vraag belanghebbende ontkennend, zo nodig met een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling van het beroep

5.1.
Het Hof stelt voorop dat het beroep ontvankelijk is, al is het maar doordat een indeling in sector 64 meebrengt dat belanghebbende door een andere berekeningswijze van de gedifferentieerde WGA-premie een hogere premielast van circa € 500.000 op jaarbasis ondervindt. Voor zover de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende bij de indeling geen direct belang heeft, faalt die stelling.
5.2.
Het bepaalde in artikel 2 van de Regeling indeling van het bedrijfs en beroepsleven, zoals dat luidt na inwerkingtreding van het besluit van 22 mei 2003, kan, niet alleen gelet op de duidelijke bewoordingen maar ook op de bedoeling, niet anders worden uitgelegd dan dat belanghebbende, een gemeente, voor al haar activiteiten als overheidswerkgever moet worden ingedeeld in sector 64. Daaraan doet in onvoldoende mate af dat de regeling met betrekking tot de indeling in sector 67 met dat besluit niet is gewijzigd, terwijl WSW'ers uitsluitend in dienst zijn bij gemeenten of gemeenschappelijke regelingen.
5.3.
Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en, voor zover gesteld en door de Inspecteur betwist, aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat met de indeling in sector 64 een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, wordt geschonden. De Inspecteur heeft in het verweerschrift overtuigend uiteengezet dat hij zonder schending van een rechtsregel tot indeling in sector 64 kon beslissen. Door belanghebbende ook nog een jaar extra uitstel te geven (indeling in sector 64 per 1 januari 2014 in plaats van per 1 januari 2013) is uit een oogpunt van zorgvuldigheid zeker correct gehandeld.
5.4.
Het Hof komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en E.M. Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 17 oktober 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.