Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Beschikking van 28 oktober 2014
[appellant],
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
In de eerste plaats heeft [appellant] aangevoerd dat hij ontvankelijk is zijn hoger beroep tegen de bestreden beschikking, omdat hij daarmee eerst op 10 september 2014 – door tussenkomst van zijn raadsvrouw – bekend is geworden. Nu de Faillissementswet geen termijn bevat voor het hoger beroep tegen beschikkingen als de thans bestreden beschikking, moet aansluiting gezocht worden bij de in artikel 358 lid 2 Rv genoemde beroepstermijn van drie maanden, zodat [appellant] ontvankelijk is in zijn beroep.
Vervolgens heeft [appellant] tegen de bestreden beschikking aangevoerd dat hij geen bestuurder is in de zin van artikel 106 Fw. [appellant] is als (mede)investeerder ingestapt in Steel Trading en stond slechts in de periode van 1 juni 2011 tot 1 augustus 2012 als bestuurder ingeschreven in het handelsregister, derhalve niet ten tijde van het faillissement. Voorts is [appellant] al vier jaar woonachtig in de Dominicaanse Republiek en heeft hij binnen Steel Trading nooit de dagelijkse leiding gehad, beleid bepaald of daadwerkelijk bestuurstaken in volle omvang uitgeoefend, zelfs niet in de periode dat hij als bestuurder stond ingeschreven. Hij hield zich evenmin bezig met de administratie en boekhouding van het bedrijf en weet niet waar de administratie en activa uit het bedrijfspand zijn gebleven. Overigens staat volgens [appellant] niet vast dat het pand is leeggehaald in de periode waarin hij bestuurder was. [appellant] is daarom van mening dat op hem niet de verplichting rust alle inlichtingen te verschaffen die voor de afwikkeling van het faillissement van belang zijn, zodat ook zijn inbewaringstelling niet passend en geboden is.
14. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat (ook) [appellant] dient te worden aangemerkt als bestuurder in de zin van artikel 106 Fw. Op hem rust derhalve de verplichting om alle inlichtingen te verschaffen die voor de afwikkeling van het faillissement van belang zijn. Dit heeft hij, ondanks de herhaalde verzoeken van de curator, tot op heden nagelaten. Om de nakoming van deze verplichting af te dwingen acht het hof het middel van in verzekerde bewaringstelling passend en geboden. Het bevel tot de inbewaringstelling van [appellant] zal dan ook alsnog worden gegeven.”
“[appellant] heeft dit kunstje vaker geflikt”.