ECLI:NL:GHDHA:2014:3527

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
200.141.524/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van partneralimentatie en ingangsdatum bij vertrek uit echtelijke woning

In deze zaak gaat het om de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen na hun scheiding. De vrouw verzoekt het hof om een maandelijkse bijdrage van € 932,- voor haar levensonderhoud, terwijl de man zich verzet tegen dit verzoek en een lagere alimentatie voorstelt. De vrouw heeft in hoger beroep een behoeftelijst overgelegd, waaruit blijkt dat haar totale behoefte € 1.607,- per maand bedraagt. De man betwist echter verschillende posten van deze lijst en komt tot een behoefte van € 1.034,- per maand. Het hof overweegt dat bij de vaststelling van de behoefte rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het huwelijk en de huidige situatie van de vrouw, die lijdt aan schizofrenie en niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof komt tot de conclusie dat de behoefte van de vrouw op € 1.484,- netto per maand wordt vastgesteld.

Daarnaast wordt de draagkracht van de man beoordeeld. Het hof stelt vast dat de man voldoende draagkracht heeft om een partneralimentatie van € 653,- per maand te voldoen. De ingangsdatum van deze alimentatie wordt bepaald op het moment dat de vrouw de voormalige echtelijke woning verlaat. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalt de alimentatie op € 653,- per maand, uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing van het hof is genomen op 3 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 september 2014
Zaaknummer : 200.141.524/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 13-720 en FA RK 13-6008
Zaaknummers rechtbank : C/10/417134 en C/10/429579
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Oolgaard te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.P.J.M. van Ruijven te Naaldwijk, gemeente Westland.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 6 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 november 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 31 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 20 februari 2014 een V-formulier van 18 februari 2014 met bijlagen;
- op 24 juni 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 25 juni 2014 ingekomen als brief met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 10 juni 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 4 juli 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheidingsbeschikking is op [datum inschrijving] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof zal hierna voor zover nodig afronden op hele euro’s.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt om, uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking in appel te vernietigen de bestreden beschikking (het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) in die zin dat het verzoek van de vrouw om een maandelijkse bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ter hoogte van € 932,- (het hof begrijpt: wordt toegewezen) althans een zodanige bijdrage(n) vast te stellen die het hof juist acht.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar alimentatieverzoek, althans dat verzoek af te wijzen, althans een partneralimentatie te bepalen zoals het hof juist acht, lager dan € 932,- per maand met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de beschikking van het hof, in geval de woning op dat moment is verkocht en geleverd en anders met ingang van de dag van verkoop en levering van de echtelijke woning, subsidiair met ingang van de dag dat de vrouw de echtelijke woning metterwoon zal verlaten, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, later dan de dag der echtscheiding.
ONTVANKELIJKHEID
4. De man heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gesteld. Hij herhaalt zijn verweer in eerste aanleg dat de vrouw via een geschrift heeft verklaard dat zij geen alimentatie wenst. Volgens de man heeft hij voormeld aanbod van de vrouw aanvaard, zodat een nihilbeding tot stand is gekomen. Bovendien heeft de vrouw niet om vernietiging verzocht, zodat de rechtbank niet bevoegd was om de overeenkomst te vernietigen. De man is dan ook van mening dat de rechtbank voormelde overeenkomst ten onrechte heeft vernietigd; zij had de vrouw niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar verzoek tot het bepalen van partneralimentatie.
5. Het hof overweegt vooreerst dat geen sprake is van een overeenkomst maar van een verklaring van de zijde van de vrouw. Voor het overige sluit het hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de in de bestreden beschikking geschetste omstandigheden, sprake is geweest van een wilsgebrek aan de zijde van de vrouw. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. De verklaringen van de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep over de totstandkoming van het geschrift bevestigen dit nog eens. Het is zeer de vraag of de vrouw zich heeft gerealiseerd wat zij destijds op schrift heeft gesteld, in aanmerking genomen haar psychische toestand. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de schriftelijke verklaring van de vrouw dan ook terecht vernietigd. Anders dan de man stelt, heeft de advocaat van de vrouw - zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg - wel degelijk in rechte een beroep gedaan op de vernietigingsgrond misbruik van omstandigheden. De rechtbank was derhalve op grond van artikel 3:51 lid 1 BW bevoegd tot voormelde vernietiging.
6. De conclusie is dat de vrouw kan worden ontvangen in haar hoger beroep.

Behoefte

7. De vrouw heeft in hoger beroep een behoeftelijst overgelegd en deze genoegzaam met stukken onderbouwd. Volgens de vrouw bedraagt haar totale behoefte € 1.607,- per maand.
8. De man heeft de volgende posten - hier opgesomd in de volgorde van het verweerschrift - van de behoeftelijst betwist: woonlasten, autokosten, bepaalde ziektekosten, boodschappen, kleding en schoenen, onvoorzien, vakantie en vrije tijd. Hij berekent de behoefte van de vrouw op € 1.034,- per maand.
9. Het hof overweegt als volgt. Bij de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage wordt rekening gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
10. De vrouw voert in hoger beroep een bedrag van € 810,- op aan maandelijkse huur inclusief bijkomende kosten zoals servicekosten, water en elektra en gemeentelijke lasten. Het hof stelt vast dat de vrouw thans nog in de echtelijke woning woont, zodat het gaat om toekomstige woonlasten. Het hof acht het redelijk ter zake uit te gaan van een bedrag van € 700,- per maand inclusief bijkomende kosten. Ten aanzien van de autokosten overweegt het hof dat de vrouw tijdens het huwelijk altijd gewend is geweest een auto te rijden, zodat het hof met deze kosten rekening zal houden. Gelet op de medische situatie van de vrouw - zij is gediagnostiseerd met schizofrenie - acht het hof het aannemelijk dat de vrouw de door haar opgevoerde bedragen aan eigen risico en niet vergoede medicijnen moet betalen. Het hof neemt deze derhalve in aanmerking. Het hof acht de door de vrouw opgevoerde lasten met betrekking tot boodschappen, kleding en schoenen, onvoorzien, vakantie en vrije tijd reëel - mede gezien de welstand van partijen tijdens het huwelijk - en neemt deze lasten bij de bepaling van de behoefte in aanmerking.
11. Gelet op het vorenstaande berekent het hof de behoefte van de vrouw op € 1.484,- netto per maand.

Aanvullende behoefte

12. De vrouw stelt dat zij niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zodat zij behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man. De man is van mening dat de vrouw haar bestaande deeltijddienstverband kan uitbreiden om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
13. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde brief van 22 juni 2013 van de behandelend psychiater van de vrouw blijkt dat de vrouw lijdt aan schizofrenie, waardoor zij beperkt stressbestendig is. De psychiater ontraadt de vrouw om meer werkbelasting op zich te nemen. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de vrouw doet wat zij kan, maar dat de huidige situatie voor haar reeds erg belastend is. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof van de vrouw niet worden verlangd dat zij haar dienstverband uitbreidt.
14. Het hof gaat derhalve uit van het huidige inkomen van de vrouw van € 689,- per maand, conform de overgelegde loonstroken van januari en februari 2014. Voormeld bedrag dient nog te worden verhoogd met 1/12 gedeelte van zowel het vakantiegeld als de eindejaarsuitkering. Het hof berekent het in aanmerking te nemen vakantiegeld op 5% van het netto inkomen, derhalve op € 34,- per maand. Ten aanzien van de het in aanmerking te nemen deel van de eindejaarsuitkering sluit het hof aan bij de overgelegde loonstrook van december 2013 waarop een netto eindejaarsuitkering van € 215,74 per jaar, derhalve van € 18,- per maand wordt vermeld. Het totale netto inkomen van de vrouw bedraagt dan € 741,- per maand. Het hof berekent de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage van de man op € 1.484,- minus € 741,- = € 743,- per maand netto, ofwel € 1.080,- per maand bruto.

Draagkracht

15. De man heeft in hoger beroep een draagkrachtberekening overgelegd, uitgaande van de situatie dat hij na de verkoop van de voormalige echtelijke woning een nieuwe woning zal huren. Niet gebleken is dat de man inkomen uit sparen en beleggen heeft, zoals de vrouw stelt. De vrouw heeft de in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening - waarin geen box III inkomen is opgenomen - ter terechtzitting verder ook niet meer betwist. Het hof zal deze draagkrachtberekening dan ook volgen met uitzondering van de daarin opgevoerde huur van € 700,- per maand. Het hof overweegt daartoe dat de advocaat van de man ter terechtzitting heeft verklaard dat de man na de verkoop van de voormalige echtelijke woning opnieuw een koopwoning zal aanschaffen. Zoals uit de stukken blijkt, zal de man bij verkoop van de huidige woning van partijen circa € 90.000,- ontvangen wegens teruggave van zijn inbreng in de huidige woning van partijen en wegens de hem toekomende overwaarde. Gelet op dit bedrag, dat weer zal worden ingebracht in de toekomstige koopwoning, zal de nieuwe hypotheek van de man niet hoger zijn dan de huidige. Het hof gaat daarom uit van eenzelfde hypotheekrente van € 289,- per maand, zoals blijkt uit bijlage 12 bij het verweerschrift van de man tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw in eerste aanleg.
16. Gelet op het vorenstaande heeft de man, met inachtneming van de fiscale gevolgen, voldoende draagkracht om een partneralimentatie te voldoen van € 653,- per maand. Deze alimentatie is, gelet op de behoefte en andere inkomsten van de vrouw, alsmede een jusvergelijking, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.

Ingangsdatum

17. Het hof zal de ingangsdatum van de partneralimentatie bepalen op de datum waarop de vrouw de voormalige echtelijke woning zal hebben verlaten. Tussen partijen geldt sinds december 2013 de regeling dat, zolang de vrouw in de woning verblijft, de man de woonlasten en de kosten van de huishouding blijft betalen en de vrouw hem een bedrag van € 125,- per maand aan kostgeld voldoet. Voor het overige voldoet de vrouw haar kosten van levensonderhoud uit haar salaris. Deze regeling komt het hof, zolang partijen nog samen in het huis wonen, niet onredelijk voor. Dat de vrouw af en toe € 50,- van haar vader ontvangt, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, maakt dit niet anders.
18. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de vrouw de voormalige echtelijke woning zal hebben verlaten, op € 653,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Van der Zanden, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2014.