BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, in het bijzonder ten aanzien van de spaargelden op spaarrekeningnummer [nummer] en de belastingteruggaaf over het jaar 2012.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking betrekking hebbende op de verdeling van de spaargelden op spaarrekeningnummer [nummer] en de verdeling van de belastingteruggaaf over het jaar 2012 te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- het spaargeld van € 18.403,53 bij helfte wordt verdeeld en dat de vrouw € 9.201,76 dient te betalen aan de man;
- de belastingteruggaaf over het jaar 2012 niet voor verdeling in aanmerking komt en het verzoek van de vrouw dienaangaande alsnog af te wijzen,
De advocaat van de man heeft in zijn pleitnotitie een uitdrukkelijk beroep gedaan op artikel 1:164 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Daar naar gevraagd ter zitting dient het hof het petitum van de man aldus te lezen, dat primair op grond van dit artikel wordt verzocht de vrouw te veroordelen aan de man te betalen een bedrag van € 9.201,76, te weten de helft van het spaargeld van € 18.403,53.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het door de man verzochte in appel af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, kosten rechtens.
De spaarrekening bij de [bank] ten name van de vrouw met nummer [nummer]
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het saldo op de spaarrekening met nummer [nummer] toebehoort aan de ouders van de vrouw. Naar de mening van de man vormt het spaartegoed een boedelbestanddeel. Dit tegoed staat op een bankrekening ten name van de vrouw en het is dus haar eigendom. Aangezien partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, valt het spaartegoed in de gemeenschap. De stelling van de vrouw dat sprake is van een voorwaardelijke schenking van haar ouders, is onvoldoende onderbouwd. De verklaring van haar ouders en zus is daartoe niet voldoende. Voorts blijkt nergens uit dat de bedragen onder een voorwaarde (te weten dat het huwelijk tussen partijen ten minste 25 jaar zou gaan voortduren) zijn gestort. Ook is niet gebleken van een uitsluitingsclausule. De vrouw heeft op 13 mei 2013 (derhalve voor de peildatum, te weten 10 juni 2013) het toen aanwezige spaargeld onverplicht overgemaakt op de rekening van haar ouders. De vordering die de gemeenschap heeft op de ouders, valt in de gemeenschap, aldus de man. Voorts stelt de man dat de vrouw door deze onverplichte overboeking de gemeenschap heeft benadeeld en zij om die reden verplicht is de helft van het spaargeld aan hem over te maken.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Van meet af aan heeft de vrouw openheid van zaken gegeven over de werkelijke herkomst en de bedoeling van het bedrag op haar rekening, waarbij zij niet alleen de verklaring van haar ouders in het geding heeft gebracht, maar ook de verklaring van haar zus en zwager. Op 1 oktober 2008 is de vrouw met haar vader naar de bank geweest en hebben zij een rekening geopend waarop door de vader de eerste ‘tranche’ van € 5.000,- is gestort. Het huwelijksjubileum (25 jaar) zal niet meer gaan plaatsvinden. Het (uiteindelijke) saldo op de rekening komt derhalve toe aan de ouders van de vrouw. De vrouw heeft dit bedrag dan ook teruggeboekt. Significant acht de vrouw nog dat haar ouders in hun verklaring nadrukkelijk opmerken dat de vrouw niet over dit bedrag mocht beschikken.
6. Het hof overweegt als volgt. De man doet primair een beroep op artikel 1:164 BW. Dit wetsartikel bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Deze rechtsvordering kan niet later worden ingesteld dan drie jaren na de inschrijving van de beschikking.
7. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de spaarrekening met nummer [nummer] op naam van de vrouw staat/heeft gestaan. Dit betekent dat het daarop staande tegoed (begin 2013 een bedrag van € 18.403,54) tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort en de vrouw bestuursbevoegd was daarover te beschikken.
8. Door de vrouw is niet aangetoond dat tijdens het bestaan van de gemeenschap sprake is geweest van een schenking van haar ouders onder de voorwaarde dat zij ten minste 25 jaar gehuwd zou zijn. De vrouw heeft nog een bewijsaanbod gedaan, doch ter zitting in hoger beroep is namens de vrouw verklaard dat door haar ouders en zus en zwager niet meer of anders verklaard zou kunnen worden dan hetgeen in hun schriftelijke verklaringen reeds staat vermeld. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod dan ook voorbij.
9. De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw op 13 mei 2013, te weten binnen zes maanden vóór aanvang van het echtscheidingsgeding, het op haar spaarrekening aanwezige spaargeld heeft teruggestort naar haar ouders. Hoewel zij daartoe bestuursbevoegd was, bestond er geen rechtsgrond om het bedrag aan haar ouders te voldoen.
10. Nu er geen rechtsgrond was voor de storting van het bedrag aan de ouders, is het hof van oordeel dat de vrouw de goederen der gemeenschap dan ook heeft verspild. Conform artikel 1:164 BW dient de vrouw de door de gemeenschap geleden schade aan de gemeenschap te vergoeden. Nu er tussen partijen reeds de wijze van verdeling is gelast, dient de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting de helft van het bedrag van € 18.403,54 aan de man te betalen. De grief slaagt derhalve.
De belastingteruggave over het jaar 2012
11. De man stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij nog een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw dient te voldoen. De belastingteruggave over het jaar 2012 is aangewend om een schuld af te lossen, de gemeenschappelijke rekening van partijen uit het ‘rood’ te halen en om de hypotheeklasten mee te voldoen. Voorts heeft de vrouw vlak voor haar vertrek uit de echtelijke woning nog een bedrag opgenomen. De gemeenschappelijke rekening van partijen had op de peildatum (10 juni 2013) een negatief saldo. De man is dan ook niet gehouden een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw te betalen.
12. De vrouw verweert zich daartegen.
13. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingteruggave over het jaar 2012 vóór de peildatum (10 juni 2013) is gestort op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen. Uit de door de man bij V-formulier van 12 september 2014 ingediende stukken leidt het hof af dat op de peildatum de gemeenschappelijke rekening van partijen een negatief saldo had. De teruggave van de belastingdienst komt dan ook naar het oordeel van het hof niet voor verdeling in aanmerking. De grief slaagt derhalve.
14. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.