Draagkracht van de man
12. Bij de vaststelling van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van zeven verschillende periodes te weten:
- de periode vanaf 1 september 2009 tot 1 april 2010, zijnde de periode waarin de man inkomen uit arbeid bij [werkgever] genereerde;
- de periode van 1 april 2010 tot 1 december 2010, zijnde de periode na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de man per 1 april 2010;
- de periode van 1 december 2010 tot 1 januari 2011, zijnde de periode aanvangende op het moment waarin de man is gaan samenwonen met een nieuwe partner;
- de periode vanaf 1 januari 2011 tot 1 januari 2012, zijnde de periode waarin de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting van de man is komen te vervallen en sprake is geweest van een nabetaling van [werkgever];
- de periode vanaf 1 januari 2012 tot 1 november 2012, zijnde de periode waarin de inkomensafhankelijke combinatiekorting van de man is komen te vervallen;
- de periode vanaf 1 november 2012 tot 1 januari 2013, zijnde de periode dat het inkomen van de man is gewijzigd en zijn jongste kind is geboren;
- de periode vanaf 1 januari 2013, zijnde de periode dat de man een nieuwe baan als piloot heeft aanvaard en daaruit inkomen genereert.
Periode van 1 september 2009 tot 1 april 2010
13. Het hof gaat voor deze periode voor de berekening van de draagkracht van de man – evenals het gerechtshof Amsterdam – uit van een inkomen van ongeveer € 9.000,- bruto per maand, nu partijen de hoogte van dit inkomen niet hebben betwist. Voorts houdt het hof rekening met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage zorgverzekering, de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Daarnaast houdt het hof in lijn met het hof Amsterdam in deze periode rekening met een inkomen uit vermogen voor de man van € 459,- per jaar.
14. Daarnaast zal het hof aan de zijde van de man rekening houden met de volgende – niet bestreden – lasten: de verschuldigde rente ten behoeve van de hypothecaire geldlening van € 2.025,- per maand, een eigenwoningforfait van € 2.860,- per jaar, het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand, een premie ziektekostenverzekering van € 106,50 per maand, een eigen risico van € 14,- per maand en een premie levensverzekering van € 172,92 per maand.
15. Voorts houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70, alsmede met het feit dat de draagkracht van de man gelijkelijk dient te worden verdeeld over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], zijn kind uit een eerdere relatie, nu gesteld noch gebleken is dat de behoefte verschillend is.
16. Uit het voorgaande volgt dat de man in de periode van 1 september 2009 tot 1 april 2010 een draagkracht heeft van € 1.255,50 per maand (inclusief fiscaal voordeel) voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van de minderjarige.
Periode van 1 april 2010 tot 1 december 2010
17. Tussen partijen is niet in geschil dat de man met ingang van 1 april 2010 een WW-uitkering van € 2.428,24 bruto per vier weken ontvangt, welke nog dient te worden vermeerderd met een vakantietoeslag van 8%. Daarnaast staat als niet bestreden vast dat de man een – door het gerechtshof Amsterdam ex aequo et bono vastgesteld – bedrag van € 10.000,- per jaar aan extra inkomen uit freelance werkzaamheden naast zijn WW-uitkering heeft ontvangen. Dat betekent dat de man met ingang van 1 april 2010 over een inkomen van € 3.684,- per maand beschikt. In vergelijking met de vorige periode ontvangt de man derhalve € 5.316,- minder inkomen per maand. Dat de man op door hem verkregen ontslagvergoeding van € 104.000,- – onder aftrek van de advocaatkosten van € 28.000,- van zijn netto ontslagvergoeding – dient aan te wenden om zijn inkomen aan te vullen tot op het niveau van zijn vroegere inkomen bij [werkgever], staat evenmin ter discussie.
18. Rekening houdende met een belastingdruk van 52% bedraagt de netto ontslagvergoeding
€ 49.920,-. Na aftrek van de advocaatkosten van € 28.000,- resteert dan een netto vergoeding van € 21.920,-. Gebruteerd komt dit neer op een bedrag van € 45.670,- aan restant van de ontslagvergoeding. Gelet hierop is het hof met de man van oordeel dat de man in staat (is geweest) om gedurende een periode van 9 maanden zijn WW-uitkering aan te vullen tot € 9.000,- per maand, dat wil zeggen van 1 april 2010 tot 1 januari 2011. Ook voor deze periode houdt het hof daarnaast rekening met een inkomen uit vermogen van € 459,- per jaar.
19. Nu partijen de overige door het gerechtshof Amsterdam in aanmerking genomen (financiële) gegevens niet betwisten, concludeert het hof – evenals het gerechtshof Amsterdam – dat voor de periode van 1 april 2010 tot 1 december 2010 de beschikbare draagkracht van de man
€ 1.146,- per maand inclusief fiscaal voordeel bedraagt.
Periode van 1 december 2010 tot 1 januari 2011
20. De man is in december 2010 gaan samenwonen met een nieuwe partner, waardoor hij zijn woonlasten kan delen. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man vanaf dit moment derhalve rekening houden met de helft van de door de man genoemde woonlasten.
21. Nu de overige inkomsten en lasten van de man ten opzichte van de voorgaande periode niet zijn gewijzigd, volgt hieruit dat de beschikbare draagkracht van de man € 1.374,50 per maand inclusief fiscaal voordeel bedraagt, zoals ook door het gerechtshof Amsterdam is berekend.
Periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012
22. De man is vanaf deze periode niet langer in staat (geweest) om zijn WW-uitkering van € 25.477,- per jaar, hetgeen blijkt uit de door de man overgelegde jaaropgaaf 2011, aan te vullen tot het door hem verdiende inkomen bij [werkgever] van € 9.000,- per maand. De ontslagvergoeding is opgesoupeerd. Ook staat niet ter discussie dat de man met ingang van 1 januari 2011 niet meer in aanmerking komt voor de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting, nu hij in december 2010 met zijn nieuwe partner is gaan samenwonen. Het hof zal hier bij de berekening van de draagkracht van de man in het navolgende rekening houden.
23. Voorts zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man in deze periode – nu naar oordeel van het hof sprake is feiten en omstandigheden die eerst bekend zijn geworden na de procedure bij het gerechtshof Amsterdam – rekening houden met de door de man in 2011 verkregen nabetalingen van [werkgever] van € 32.774,-. Dat deze nabetalingen een incidenteel karakter hebben en de facto sprake is van een de uitbetaling van verworven optierechten welke zijn verkregen voor werkzaamheden die zijn verricht in de jaren 2007 en 2008, maakt dat – nu de man de nabetaling feitelijk in het jaar 2011 heeft ontvangen en hierover in 2011 loonbelasting is ingehouden – niet anders. Nu de man in de periode bij [werkgever] geen pensioenvoorziening via zijn werkgever heeft opgebouwd en hij hier zelf zorg voor diende te dragen, acht het hof het redelijk rekening te houden met de door de man in 2011 hieruit betaalde pensioenpremie van € 24.438,-.
24. Voor de overige (financiële) gegevens van de man verwijst het hof naar de vorige periode.
25. Uit het voorgaande volgt dat de man in de 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 een draagkracht heeft van € 573,- per maand (inclusief fiscaal voordeel) voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van de minderjarige.
Periode vanaf 1 januari 2012 tot 1 november 2012
26. Het hof houdt in deze periode – in afwijking van de financiële gegevens uit de voorgaande periode – rekening met een WW-uitkering van € 19.920,- per jaar en een ziektewetuitkering van € 7.671,- per jaar. Voorts houdt het hof rekening met een door de man in 2012 ontvangen nabetaling van [werkgever] van € 40.246,-, hetgeen volgt uit de jaaropgave 2012 van [werkgever]. Dat de man over deze periode meer inkomsten heeft gehad dan de freelance inkomsten waarmee het gerechtshof Amsterdam rekening heeft gehouden, zoals de vrouw stelt, is niet althans onvoldoende aannemelijk geworden. De vrouw heeft haar stelling daartoe onvoldoende onderbouwd. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de man met ingang van 1 januari 2011 niet meer in aanmerking komt voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Tot slot houdt het hof in deze periode rekening met een pensioenpremie van € 7.247,- per jaar.
27. Uit het voorgaande volgt dat de man, inclusief fiscaal voordeel, in deze periode een draagkracht heeft van € 971,- per maand voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van de minderjarige.
Periode vanaf 1 november 2012 tot 1 januari 2013
28. De man heeft ter onderbouwing van zijn draagkracht in deze periode een draagkrachtberekening overgelegd (productie 11 bij het aanvullend verweerschrift). Het hof zal deze draagkrachtberekening bij de beoordeling van zijn draagkracht tot uitgangspunt nemen, nu deze het hof juist voor komt.
29. Verder zal het hof rekening houden met de geboorte van de jongste dochter van de man en zijn nieuwe partner in oktober 2012 door de berekende draagkracht gelijk te verdelen als volgt. Dat de behoefte van de jongste dochter verschillend is van die van zijn oudste twee kinderen is niet door de man aangetoond. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de partner van de man ook dient bij te dragen in de kosten van hun beider kind. Nu de man geen gegevens over het inkomen en de draagkracht van zijn partner in het geding heeft gebracht, hetgeen wel op zijn weg had gelegen, zal het hof er van uitgaan dat de partner van de man voor de helft kan bijdragen in de kosten van hun beider kind, te weten een bedrag van € 242,50 per maand.
30. Hieruit volgt dat de man een draagkracht heeft van € 757,- (€ 1.756,63 voor een totale behoefte van de kinderen samen van € 1.212,50) inclusief het fiscaal voordeel voor de minderjarige) per maand voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van de minderjarige.
Periode vanaf 1 januari 2013
31. Tussen partijen is niet in geschil dat de man met ingang van 1 januari 2013 een nieuwe baan als piloot heeft, waarmee hij inkomen uit arbeid geniet. Het hof zal de financiële gegevens, zoals in de door de man overgelegde draagkrachtberekening (productie 13 bij het aanvullend verweerschrift) zijn opgenomen, als uitgangspunt nemen. Het hof ziet geen aanleiding van een hoger inkomen uit te gaan, nu de vrouw haar stelling, dat de man meer inkomen verwerft dan hij in deze procedure aangeeft, niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.
32. Uit het voorgaande volgt dat dat de man, uitgaande van een draagkracht van € 459,- voor drie kinderen, een draagkracht heeft van € 153,- per maand voor een bijdrage in de kosten en opvoeding van de minderjarige.