ECLI:NL:GHDHA:2014:3612

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
200.124.401/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend advies en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw, waarbij een bindend advies is gegeven door een bindend adviseur. De man is in hoger beroep gekomen van eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam, waarin de vrouw als eiseres en de man als gedaagde was aangemerkt. De man betwist de bindend advies en stelt dat hij niet gebonden is aan de beslissingen die daarin zijn opgenomen. De vrouw daarentegen wil de man houden aan het bindend advies en heeft in eerste aanleg nakoming gevorderd. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld in het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam als uitgangspunt genomen. De man heeft in zijn memorie van grieven acht grieven aangevoerd, terwijl de vrouw in haar memorie van antwoord tevens incidenteel appel heeft ingesteld. Het hof heeft de grieven van de man gezamenlijk besproken en geconcludeerd dat de man in beginsel gebonden is aan het bindend advies, tenzij hij kan aantonen dat de bindend adviseur tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling van wanprestatie door de bindend adviseur. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de vrouw in haar vordering in hoger beroep gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 132.140,23, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens heeft het hof de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 21 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.124.401/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 335793/HA ZA 09-2094

arrest van 21 oktober 2014

inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, teven appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.R. Lubbers te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 26 februari 2013 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen, door de rechtbank Rotterdam op 2 mei 2012 en op 28 november 2012 tussen de vrouw als eiseres in conventie en als gedaagde in reconventie en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie gewezen, het laatste vonnis hierna aan te duiden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de man acht grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel heeft de vrouw de grieven bestreden en een grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de man de incidentele grief van de vrouw bestreden.
Op 5 november 2013 heeft de vrouw een akte genomen.
Op 3 december 2013 heeft de man een antwoordakte genomen.
Partijen hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het tussenvonnis van 2 mei 2012 zijn vastgesteld.
2. Bij het vonnis van 2 mei 2012 heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden en is de man verzocht bij akte over te leggen zijn brieven aan [de bindend adviseur] waaruit zijn standpunt ten aanzien van de aandelen blijkt. Beide partijen wordt voorts verzocht om in hun akte het geschil inzake de aandelen aan de hand van de bescheiden cijfermatig uit te werken. Tevens dient de man bescheiden over te leggen waaruit het verloop van zijn bankrekening met [nummer] [111] blijkt vanaf de datum waarop deze rekening aan hem is toegedeeld tot aan de peildatum 1 november 2004. Indien dit onmogelijk is, dient de man dit standpunt met nadere stukken te onderbouwen, bijvoorbeeld een verklaring van de desbetreffende bank. Indien de man nalaat deze stukken bij akte in het geding te brengen, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
3. Bij het bestreden vonnis is, voor zover hier van belang:
  • de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 132.140,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juli 2009 tot de dag van volledige betaling;
  • de man veroordeeld in de proceskosten.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard onder de voorwaarde dat de vrouw zekerheid stelt tot een bedrag van € 170.000,-. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4. De man vordert het vonnis van de rechtbank van 2 mei 2012 en het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad alsnog te beslissen als volgt:
I. In het kader van het primaire standpunt van appellant zoals omschreven in de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie en nader uitgewerkt in de grieven: voor zover aan de buitengerechtelijke ontbinding van het bindend advies zoals omschreven in de grieven 1 en 2 voorbij wordt gegaan, te verklaren voor recht dat de overeenkomst ter zake het bindend advies wegens tekortkoming in de nakoming door [de bindend adviseur] is ontbonden.
II. En in het kader van het primaire en subsidiaire standpunt van de man, met wijziging van eis zoals geformuleerd in de appeldagvaarding, de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen
a. primair een bedrag van per saldo groot € 235.600,25 + € 173.726,14 samen € 409.326,39;
b. subsidiair een bedrag groot € 69.100,05 + € 173.726,14 samen € 242.826,19 en voorts:
c. het primaire en subsidiaire genoemde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2006, althans vanaf de dag van de eis in reconventie (18 november 2009) tot aan de dag der algehele voldoening
en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de eerste aanleg in conventie als in reconventie en in het hoger beroep.
5. De vrouw concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van de man in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel het door de man ingestelde hoger beroep - zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden - ongegrond te verklaren.
6. De vrouw vordert in incidenteel appel het bestreden vonnis te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de volgende twee onderdelen:
onderdeel 1
3.1
veroordeelt [de man] om aan [de vrouw] te betalen een bedrag van € 132.140,23,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juli 2009 tot de dag van volledige betaling;
onderdeel 2
3.1
veroordeelt [de man] om aan [de vrouw] te betalen een bedrag van € 132.140,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juli 2009 tot de dag van volledige betaling;
en opnieuw rechtdoende
ten aanzien van onderdeel 1
het onderstreepte te wijzigen in resp. te vervangen door:
conform het tussen partijen op 20 december 2006 tot stand gekomen bindend advies van [de bindend adviseur], vermeerderd met een rentevergoeding ad 3% per jaar met ingang van 1 november 2004 tot de dag van volledige betaling
ten aanzien van onderdeel 2
het onderstreepte te wijzigen in resp. te vervangen door:
veroordeelt [de man] om aan [de vrouw] te betalen een bedrag van € 132.140,23 welk bedrag vermeerderd zal worden met de helft van het reële saldo op de [buitenlandse] bankrekening op 1 november 2004, voor zover dit meer is dan het saldo op 25 mei 2005 ad € 80.427, althans een zodanig hoger bedrag dan € 132.140,23 als het hof juist en redelijk oordeelt,
zulks met veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instantiën.
7. De man concludeert in het principale beroep: tot persistit en in het incidentele beroep: tot afwijzing van de vordering van de vrouw ter zake de rentevergoeding en het gevorderde ter zake de [buitenlandse] bankrekening met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incidenteel beroep.

Het geschil

8. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op verzoek en in opdracht van partijen heeft [de bindend adviseur] op 20 december 2006 in het kader van de afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden een bindend advies gegeven. In dit advies heeft zij omschreven hoe de financiële afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen dient plaats te vinden. De man is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat partijen ter zake die afwikkeling gebonden zijn aan de beslissingen zoals die zijn vermeld in het bindend advies, zodat de stellingen van de man die dit advies bestrijden buiten beschouwing zijn gebleven. De vrouw daarentegen wenst de man te houden aan het bindend advies. Zij heeft in de dagvaarding in eerste aanleg nakoming van de verbintenissen die volgen uit het bindend advies gevorderd.
Bindend advies
9. Het hof overweegt vooreerst als volgt.
10. Partijen zijn in beginsel gebonden aan een bindend advies. Een bindend advies kan slechts op beperkte gronden in rechte worden aangetast. Artikel 7:904 lid 1 BW bepaalt dat de bindende kracht van het advies kan worden aangetast indien gebondenheid hieraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Deze strikte maatstaf brengt mee dat een partij bij een bindend advies niet elke onjuistheid in het advies kan inroepen teneinde de bindende kracht daarvan aan te tasten, doch slechts hierop kan gronden dat het advies uit hoofde van zijn inhoud of wijze van totstandkoming zo zeer indruist tegen redelijkheid en billijkheid dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat zij aan dit advies zou kunnen worden gehouden.
11. Voormeld artikel kent een tweetal toetsingsgronden:
  • een beslissing kan naar zijn inhoud de redelijkheidstoets niet doorstaan indien de bindend adviseur, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen;
  • de wijze waarop het bindend advies tot stand is gekomen, dient eveneens aan de redelijkheid en billijkheid te worden getoetst. De fundamentele beginselen van procesrecht moeten in beginsel gehonoreerd worden.
12. Uit dit alles volgt dat in geval van een beroep op artikel 7:904 lid 1 slechts plaats is voor een marginale toetsing van het bindend advies.
13. Het hof zal de grieven van de man waar mogelijk gezamenlijk bespreken.
Buitengerechtelijke ontbinding
14. De man voert aan dat hij niet gebonden is aan het bindend advies omdat hij de overeenkomst tot bindend advies bij brief van 30 januari 2007 buitengerechtelijk heeft ontbonden.
15. De vrouw heeft het door de man gestelde gemotiveerd betwist.
16. Het hof overweegt als volgt. In voormelde aan [de bindend adviseur] gerichte brief geeft de man - kort gezegd - als reden voor de ontbinding aan dat [de bindend adviseur] jegens de man toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens de man uit hoofde van de aan haar verstrekte opdracht tot het uitbrengen van het bindend advies. Dit alles is volgens de tekst van de brief voor de man ook reden om de met de vrouw gesloten bindend adviesovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden.
17. Het hof stelt voorop dat de man in beginsel gebonden is aan de mede door hem ondertekende overeenkomst bindend advies van juli 2005, waarbij partijen zijn overeengekomen bindend advies te vragen aan [de bindend adviseur] en haar daartoe opdracht te verlenen. Daarvan staat los de opdrachtrelatie die tussen de man en de vrouw enerzijds en [de bindend adviseur] anderzijds bestaat. Ingevolge artikel 7:401 BW dient de bindend adviseur bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen
.De bewijslast voor zijn stelling dat [de bindend adviseur] dit heeft nagelaten en wanprestatie heeft gepleegd, rust op de man. Dat sprake is van wanprestatie dient te worden vastgesteld in een procedure waarin [de bindend adviseur] als procespartij is betrokken. In de onderhavige procedure is [de bindend adviseur] geen procespartij. Alleen al hierom treffen de grieven 1 en 2 van de man geen doel en behoeven deze geen verdere bespreking. Aan het bewijsaanbod van de man ter zake de gestelde wanprestatie gaat het hof om diezelfde reden voorbij. Gelet op het vorenstaande is van buitengerechtelijke ontbinding geen sprake.
Toetsing van het bindend advies
18. Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft in zijn uitspraak van 30 september 2009 als volgt overwogen:
“De man heeft in deze procedure naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat het bindend advies, hetzij uit hoofde van de inhoud, hetzij uit hoofde van de wijze waarop het tot stand is gekomen, zozeer ingaat tegen hetgeen redelijk en billijk is, dat de vrouw handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door de man aan het advies gebonden te willen houden.”
19. Anders dan de man betoogt, is hier niet sprake van het geval dat de rechter het gevorderde niet heeft toegewezen omdat hij niet in staat werd gesteld een beslissing aangaande de rechtsbetrekking in geschil te geven omdat de man zou zijn tekort geschoten in zijn stelplicht. Het hof heeft zich wel in staat geacht daarover een oordeel te geven, maar heeft geoordeeld dat de stellingen van de man niet toereikend waren, om te komen tot het hiervoor weergegeven oordeel. Dit is een inhoudelijk oordeel van het hof (geweest). De vrouw heeft daarom terecht een beroep gedaan op het gezag van gewijsde. Het gaat hier wel om dezelfde rechtsbetrekking die in geschil is. De rechtbank heeft dit beroep daarop terecht gehonoreerd. Dit leidt er toe dat de derde grief van de man faalt. Het zelfde lot treft de vierde grief.
Hypothecaire rente, polis levensverzekering, effectendepot en vergoedingsrecht
20. De man klaagt in grief 5 dat de rechtbank ten aanzien van een aantal geschilpunten niet is ingegaan op de stellingen van de man, omdat zij daarbij het bindend advies als uitgangspunt heeft genomen. Volgens de man geldt ten aanzien van die geschilpunten het volgende:
- de in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betrekken hypothecaire rente van de woning aan de [adres] die geheel door de man is voldaan, bedraagt geen € 45.170,-, maar € 76.210,51. Dit omdat de gehele periode dat de vrouw het huis alleen bewoonde in aanmerking moet worden genomen;
- de polis levensverzekering [X] met nummer [222] komt niet voor verrekening in aanmerking. Deze polis is al voor het einde van het huwelijk in ander te verrekenen vermogen opgegaan. De rechtbank betrekt de uitkering op deze polis tweemaal in de verrekening;
- het effectendepot op naam van de vrouw is geheel gefinancierd met door de man geërfd vermogen en komt op grond van artikel 1:133 lid 2 BW aan de man toe;
- de man heeft een vergoedingsrecht wegens zijn investering met geld afkomstig van zijn [buitenlandse] bankrekening in de woning aan de [adres].
21. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
22. Het hof overweegt als volgt. Hiervoor is reeds vastgesteld dat partijen zijn gebonden aan het bindend advies van [de bindend adviseur]. De rechtbank heeft derhalve terecht het bindend advies als uitgangspunt genomen voor haar beslissingen inzake de hierboven onder 20 vermelde geschilpunten, waarvan (alleen) de cijfermatige uitwerking nog diende te volgen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank ten aanzien van deze beslissingen over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
23. Ten aanzien van de hypothecaire rente overweegt het hof nog dat uit de stukken blijkt dat tussen partijen in confesso is dat deze rente over de volgens het bindend advies in aanmerking te nemen periode tussen 1 augustus 2005 en 18 september 2006 € 45.170,- bedroeg. De omvang van het door de rechtbank berekende fiscale voordeel is evenmin door partijen bestreden. Uitgaande van het bindend advies heeft de rechtbank derhalve een juiste berekening over de juiste periode gemaakt van het bedrag dat de vrouw wegens voldoening van de totale netto hypothecaire rente door de man nog aan hem moet voldoen. Het bindend advies biedt geen ruimte voor een vergoeding over een langere periode, zoals door de man wordt gevorderd.
24. Ten aanzien van de polis levensverzekering [X] met nummer [222] overweegt het hof dat uit de recapitulatie onder 2.4 van de beschikking van 28 november 2012 geenszins blijkt van de door de man gestelde dubbeltelling.
25. Ten aanzien van de bij de vrouw in bezit zijnde effecten tekent het hof aan dat de grief van de man zich kennelijk niet richt tegen de cijfermatige uitwerking van de rechtbank met betrekking tot deze effecten, zodat ook het hof van deze berekening uitgaat.
Afwijking van het bindend advies
26. In grief 6 klaagt de man dat de rechtbank een aantal beslissingen heeft genomen die afwijken van het bindend advies. Het gaat daarbij om de volgende punten:
- de rechtbank heeft het vergoedingsrecht van de man van € 39.700,- ter zake door de man in privé ingebracht vermogen in de gemeenschappelijke woning aan de [adres] niet meegenomen;
- de rechtbank heeft het saldo van de bankrekening met nummer [333] ten name van [de man] niet in de verrekening betrokken;
- de rechtbank heeft de gemeenschappelijk inboedel gewaardeerd op een bedrag van € 10.000,-, waarbij het bedrag waarmee de vrouw ter zake is overbedeeld, is gesteld op € 7.000,-;
- de rechtbank heeft de kosten van de tuchtprocedure niet in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden betrokken;
- de rechtbank heeft als uitgangspunt genomen dat het saldo van de bankrekening met [nummer] [111] in de verrekening moet worden betrokken. De rechtbank heeft de omstandigheid dat de man ter zake geen bankafschriften heeft overgelegd zoals in het tussenvonnis van de rechtbank was bepaald ten nadele van de man gebracht.
27. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Zij heeft in incidenteel appel een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de man aan de vrouw ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ter zake de bankrekening met [nummer] [111] de helft van het saldo per 25 mei 2005 ofwel € 40.213,50 is verschuldigd. Het hof begrijpt dat de vrouw, gelet op de houding van de man, in hoger beroep van mening is dat het gehele saldo van die rekening ad € 80.427,- aan haar dient toe te komen en dat geen rekening moet worden gehouden met door de man geërfde gelden die wellicht ook op deze rekening staan.
28. Ten aanzien van het gestelde vergoedingsrecht van € 39.700,- overweegt het hof dat in het bindend advies - kort samengevat - is beslist dat de man, door erin toe te stemmen dat het huis aan de [adres] aan partijen samen, ieder voor de onverdeelde helft, werd geleverd zonder daarbij een regeling te treffen voor het door hem meer ingebrachte vermogen, heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis. Voormeld bedrag behoeft derhalve niet in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen te worden betrokken. Anders dan de man stelt, heeft de rechtbank overeenkomstig het bindend advies beslist. Zijn grief faalt in zoverre.
29. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de rechtbank in afwijking van het bindend advies het saldo van de [rekening met nummer 333] niet in de verrekening heeft betrokken, nu de man aan deze stelling geen concrete consequenties heeft verbonden. Ditzelfde lot treft zijn stelling omtrent de inboedel: ook aan deze stelling heeft de man verder geen consequenties verbonden.
30. Ten aanzien van de door de man betaalde kosten van de tuchtprocedure van de vrouw overweegt het hof dat de rechtbank, anders dan de man stelt, heeft beslist overeenkomstig het bindend advies. De grief van de man faalt in zoverre.
31. Ten aanzien van [de bankrekening met nummer] [111] overweegt het hof dat - anders dan de man stelt - in het bindend advies is besloten dat het positieve saldo op deze rekening per 1 november 2004 te verrekenen is, waarbij aan de man geen vergoeding toekomt voor de bedragen die van deze rekening zijn gebruikt voor de verbouwing van het huis aan de [adres], op grond van de eerder in het advies aangenomen natuurlijke verbintenis. Derhalve is slechts aan de orde het saldo per 1 november 2004 dat tussen partijen moet worden verrekend. Er is geen grond om het verloop van deze rekening verder of anders te onderzoeken.
32. Het hof is van oordeel dat de man, na daartoe diverse malen in de gelegenheid te zijn gesteld, geen volledig overzicht ([-]) heeft gegeven van het aan voormeld [rekeningnummer] verbonden saldo per peildatum. Immers, zoals het hof uit de stukken afleidt, bestaat [de bankrekening met nummer] [111] uit een rekening-courant met daaraan gekoppeld een beleggingsfonds. De man heeft slechts afschriften van de rekening-courant overgelegd. Het had op de weg van de man gelegen volledig inzicht te verschaffen in het saldo behorende bij voormeld [rekeningnummer] per peildatum. Nu hij zulks heeft nagelaten, gaat het hof, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, uit van een saldo per peildatum van € 80.427,-, waarvan de vrouw overeenkomstig het bindend advies toekomt de helft, ofwel € 40.213,50. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. De uiterste termijn die de man vermeldt voor het opvragen van financiële bescheiden bij de [Y] Bank was ten tijde van dit hoger beroep nog niet verstreken, zodat de man daaraan geen argumenten kan ontlenen.
33. Geen van partijen heeft buiten de hierboven reeds besproken posten grieven gericht tegen de overige door de rechtbank bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in aanmerking genomen posten, zodat het hof daarvan uitgaat. Grief 7, wat daar verder ook van zij, behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Rente
34. De vrouw heeft in hoger beroep haar oorspronkelijke eis gewijzigd in die zin dat zij thans een rentevergoeding over de haar toekomende verrekenvordering vordert van 3% per jaar vanaf de peildatum 1 november 2004 tot aan de dag der volledige voldoening van die vordering, overeenkomstig het bepaalde in het bindend advies.
35. De man heeft tegen voormelde wijziging van eis op zich geen bezwaar gemaakt. Het hof is van oordeel dat deze wijziging niet in strijd is met de eisen van een goed procesorde, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
36. De man is van mening dat voor het verschuldigd worden van rente verzuim nodig is en dat verzuim eerst intreedt na ingebrekestelling en niet reeds op het moment waarop de aanspraak bestaat. Volgens de man is van dit alles geen sprake zodat de gewijzigde eis van de vrouw moet worden afgewezen.
37. Het hof overweegt dat partijen ook ten aanzien van wat daarin is bepaald omtrent de rente zijn gebonden aan het bindend advies. In het advies is beslist dat de rente is verschuldigd vanaf de peildatum, 1 november 2004. De door de man gestelde nadere vereisten van verzuim en ingebrekestelling zijn in het advies niet opgenomen. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de vordering van de vrouw moet worden toegewezen. Het bestreden vonnis moet in zoverre worden vernietigd.

Proceskosten

38. Grief 8 behelst dat de man het er niet mee eens is dat hij is veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg. Deze proceskostenveroordeling is volgens de man in strijd met de redelijkheid en billijkheid omdat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een aanzienlijk lager bedrag zal ontvangen dan de vrouw. Bovendien is de vrouw de procedure begonnen en was vooral zij degene die de nog ontbrekende gegevens moest aanleveren.
39. De vrouw is van mening dat de rechtbank de man op goede gronden in de proceskosten heeft veroordeeld. Zij vordert tevens een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
40. Het hof ziet in de familierechtelijke aard van deze zaak aanleiding de proceskosten van zowel het geding in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren. Het hof zal overeenkomstig beslissen. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden vernietigd.

Bewijsaanbod

41. Partijen hebben beiden een algemeen bewijsaanbod gedaan. Het hof zal deze als onvoldoende concreet en specifiek passeren.
42. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover:
- de man daarin is veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 132.140,23, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 lid 1 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 juli 2009 tot de dag van volledige betaling en
- de man daarin is veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, begroot op € 5.977,97
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 132.140,23, conform het tussen partijen op 20 december 2006 tot stand gekomen bindend advies van [de bindend adviseur], vermeerderd met een rentevergoeding ad 3% per jaar met ingang van 1 november 2004 tot de dag van volledige betaling;
compenseert de kosten van het geding in eerste instantie in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mink en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2014 in aanwezigheid van de griffier.