BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en in plaats daarvan te bepalen dat de behoefte van de minderjarige opnieuw wordt vastgesteld gekeken naar huidige inkomen van partijen en dat de vader een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging aan de moeder verschuldigd zal zijn van € 400,- per maand, bij vooruitbetaling aan het begin van iedere maand te voldoen, althans een bijdrage als door het hof in goede justitie vast te stellen, kosten rechtens.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen, althans de moeder niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot deze verzoeken, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van gronden. Kosten rechtens.
4. Niet ter discussie staat dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie 21 oktober 2013 is.
5. De ouders hebben nooit samengewoond. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de behoefte van de minderjarige dan ook aldus bepaald dat het gemiddelde is genomen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Vervolgens heeft de rechtbank de behoefte van de minderjarige, rekening houdend met het kindgebonden budget, vastgesteld op € 209,- per maand.
6. De moeder kan zich daar niet mee verenigen. Zij stelt dat bij beschikking van 15 maart 2006 de behoefte van de minderjarige is vastgesteld op een bedrag van € 272,- per maand. De minderjarige heeft dit bedrag al negen jaren ontvangen en is daaraan gewend. De vader betaalde daarnaast ook andere kosten. De behoefte dient volgens de moeder dan ook opnieuw te worden vastgesteld op basis van de huidige inkomens, omdat het inkomen van de vader is gestegen. De vader heeft een aanzienlijk vermogen, waardoor de behoefte van de minderjarige en zijn draagkracht hoger is.
7. De vader stelt dat de rechtbank op juiste wijze de behoefte van de minderjarige heeft vastgesteld. Aangezien het huidige inkomen van de vader niet het voormalig gezamenlijke inkomen van partijen overstijgt, is er geen aanleiding om de behoefte van de minderjarige op basis van het huidige inkomen van de vader te berekenen. De vader stelt dat hij niet het door de moeder gestelde aanzienlijke vermogen heeft.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit voormelde beschikking van 15 maart 2006 blijkt niet dat de behoefte van de minderjarige destijds in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is vastgesteld. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op basis van de financiële gegevens van partijen van 2005 – het jaar voorafgaand aan de vaststelling in 2006 – de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 209,- per maand, waarbij rekening is gehouden met het – destijds nog niet ingevoerde - kindgebonden budget van € 104,- per maand.
9. Het inkomen van de vader is ten opzichte van zijn inkomen in 2005 aanzienlijk gestegen. In de situatie waarin het kind nimmer in gezinsverband met beide ouders heeft samengeleefd en het inkomen van één van de ouders aanzienlijk is gestegen, voorziet het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen niet met een aanbeveling. Het hof overweegt als volgt in deze situatie waarin vaststaat dat de minderjarige nimmer in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd. Het hof acht het redelijk dat de minderjarige van een inkomensstijging als de onderhavige mee kan profiteren. Derhalve zal het hof de behoefte van de minderjarige bepalen aan de hand van het gemiddelde van:
- de behoefte berekend op basis van het huidige netto besteedbaar inkomen van de moeder, vermeerderd met het kindgebonden budget waarop thans aanspraak wordt gemaakt, en
- de behoefte berekend op basis van het huidige netto besteedbaar inkomen van de vader eveneens inclusief het voor de minderjarige te ontvangen kindgebonden budget.
Het aldus gevonden gemiddelde wordt volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen verminderd met het voor de minderjarige ontvangen kindgebonden budget.
10. Niet ter discussie staat het door de rechtbank vastgestelde netto besteedbaar inkomen van de vader in 2013 van € 3.665,- per maand. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder haar stelling dat de vader daarnaast beschikt over (inkomsten uit) vermogen, gelet op gemotiveerde betwisting daarvan door de vader, niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Op basis van het netto besteedbaar inkomen van € 3.665,- per maand becijfert het hof, rekening houdend met de Tabel eigen aandeel kosten van de kinderen als bedoeld in het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen 2013 en met het kindgebonden budget van € 104,- per maand, de behoefte van de minderjarige op € 561,- per maand.
11. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen van de moeder in 2013 € 1.661,- per maand bedroeg. Op basis daarvan becijfert het hof, rekening houdend met de Tabel eigen aandeel kosten van de kinderen als bedoeld in het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen 2013 en met het kindgebonden budget van € 104,- per maand, de behoefte van de minderjarige op € 218,- per maand.
12. Op grond van het voorgaande stelt het hof het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige vast op (€ 779,- : 2 =) € 389,50 -€ 104,- = (afgerond) € 286,- per maand.
Verdeling van de kosten over beide ouders
13. Het hof overweegt als volgt. De door de rechtbank becijferde draagkracht van de vader (€ 1.243,- per maand) en van de moeder (€ 211,- per maand) staat niet ter discussie. Evenals de rechtbank zal het hof de verdeling van de kosten over beide ouders berekenen volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
Het deel van de vader bedraagt: € 1.243,-/€ 1.454,- x € 286,- = € 244,-
Het deel van de moeder bedraagt: € 211,-/€ 1.454,- x € 286,- = € 42,-
Totaal € 286,-.
14. Gelet op het vorenstaande zal het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie vaststellen op € 244,- per maand.
15. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de proceskosten in eerste aanleg bekrachtigen.
16. Dit leidt tot de volgende beslissing.