ECLI:NL:GHDHA:2014:3621

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
200.148.414-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sutorius-van Hees
  • A. van den Wildenberg
  • J. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag, aanvulling gronden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag over twee minderjarigen. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om gezamenlijk gezag, maar de rechtbank had bepaald dat het gezag aan de moeder zou toekomen. De vader is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, die op 6 februari 2014 door de rechtbank Den Haag was gegeven. De moeder heeft zich verzet tegen het verzoek van de vader en heeft een verweerschrift ingediend. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een rapport overgelegd, waarin de minderjarigen geen contact met de vader wensen vanwege negatieve ervaringen uit het verleden.

Tijdens de zitting heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De vader betwistte dat er sprake was van een straat- en contactverbod en stelde dat de communicatie met de moeder niet ernstig verstoord was. De moeder daarentegen betoogde dat de minderjarigen angstig waren en dat er psychiatrische problematiek bij de vader aanwezig was. De raad steunde de moeder in haar standpunt dat de minderjarigen geen contact met de vader wilden.

Het hof heeft overwogen dat op basis van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien er een onaanvaardbaar risico is voor de kinderen. Het hof concludeerde dat de vader niet in staat was om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen en dat wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk was. De vader werd in zijn verzoek tot wijziging van het gezag afgewezen, maar het hof heeft wel bepaald dat de moeder de vader op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarigen. De beschikking van de rechtbank werd in zoverre bekrachtigd, maar de afwijzing van de informatieregeling werd vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 september 2014
Zaaknummer : 200.148.414/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-4695
Zaaknummer rechtbank : C/09/445229
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.H.W.J. Hendriks te Vlaardingen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [woonplaats 2],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.P.J. van der Eerden te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 6 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 februari 2014 van de rechtbank Den Haag.
De moeder heeft op 17 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 21 mei 2014 zijn rapport van 27 september 2013 aan het hof overgelegd.
De zaak is op 27 augustus 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw[naam] namens de raad.
De hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat voortaan aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 1999 te [geboorteplaats 1], gemeente [geboorteplaats 1], en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2000 te [geboorteplaats 2], gemeente [geboorteplaats 2],
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen). Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder is de vader het recht op omgang met voornoemde minderjarigen ontzegd en is de door de vader ter zitting bij de rechtbank verzochte informatieregeling afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • uit de moeder zijn de minderjarigen geboren;
  • zij wonen bij de moeder.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het gezag, de omgang en de informatieplicht ten aanzien van de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat het verzoek tot wijziging van het gezag wordt afgewezen;
  • te bepalen dat de vader recht op omgang heeft met de minderjarigen, na opbouw bestaande uit een weekend per veertien dagen plus de helft van de vakanties en feestdagen, dan wel een regeling die het hof in goede justitie rechtvaardig acht;
  • te bepalen dat de moeder de vader moet informeren over de minderjarigen eenmaal per kwartaal in de vorm van informatie over hun welzijn en goed lijkende recente foto’s.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen.
4. De vader voert het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen als feit dat in kort geding een straat- en contactverbod is opgelegd. De vader betwist dat. Partijen hebben ter zitting in kort geding over en weer afspraken gemaakt, maar er is geen sprake van enig opgelegd verbod. Verder betwist de vader dat zijn aanwezigheid bij de school en de woning van de minderjarigen hinderlijk was of de communicatie heeft verstoord. De situatie was niet zodanig ernstig dat de moeder een kort geding heeft gestart. Pas toen de vader via de rechter om omgang vroeg heeft de moeder gesteld dat de vader aanwezig was in de buurt van de school en de woning. De vader was daar omdat hij de minderjarigen niet zag en de moeder niet reageerde op zijn verzoeken om contact. Tijdens het kort geding heeft de moeder zich bereid verklaard naar de wensen van de vader te luisteren en heeft de vader zich bereid verklaard geen contact te zoeken. De vader heeft zich aan de afspraken gehouden, dus er kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een ernstig verstoorde communicatie.
De vader kan zich voorts niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat een persoonlijkheidsonderzoek en/of behandeling noodzakelijk is. De rechtbank motiveert niet waarom dit noodzakelijk zou zijn en waarom de weigering van de vader om hier aan mee te werken in zijn nadeel moet worden uitgelegd. Volgens de vader is er onvoldoende aanleiding voor een dergelijk onderzoek. De vader betwist dat er sprake is van psychiatrische problematiek. Het is de moeder die volhard in haar mededelingen hieromtrent, zonder bewijs.
De vader betoogt dat niet kan worden geconcludeerd dat de ernstig verstoorde communicatie niet op korte termijn kan verbeteren. Er dient opnieuw te worden onderzocht of de communicatie kan verbeteren. Nu de vader niet meer bij school of de woning komt, kan de communicatie hersteld worden, eventueel onder begeleiding, aldus de vader.
De vader stelt dat de rechtbank onvoldoende motiveert waarom gezagswijziging in het belang is van de minderjarigen. Ook is hij van mening dat uitgegaan moet worden van de voorheen geldende gezagssituatie en dat de beslissing omtrent de omgang moet worden vernietigd. Verder is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte de ontzeggingsgronden aanwezig acht.
De vader is het verder niet eens met de afwijzing van de informatieregeling.
5. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken. Zij betoogt – onder meer – dat de minderjarigen geen omgang wensen met de vader, dat er wel degelijk sprake is van een ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders en dat voldoende blijkt dat er sprake is van psychiatrische problematiek bij de vader. De rechtbank is volgens de moeder tot een weloverwogen beslissing gekomen. Ter zitting heeft de moeder gesteld dat de minderjarigen de vader niet willen zien. De raad ondersteunt de minderjarigen daarin. De moeder moet er niet aan denken dat zij alles met betrekking tot de minderjarigen moet overleggen met de vader. Dat wordt een ramp, aldus de moeder. De moeder heeft geen reden om te denken dat het nu beter met de vader gaat dan in het verleden. De vader slikt medicijnen tegen angsten. Ook wordt de moeder geregeld gebeld door de GGZ dat er iets moet gebeuren met de vader.
6. De raad handhaaft het advies gegeven in het raadsrapport van 27 september 2013. De minderjarigen wensen geen contact met de vader hetgeen lijkt voort te komen uit hun negatieve herinneringen aan de tijd dat de vader bij het gezin was. Zij hebben veel angst en onveiligheid ervaren. Er was sprake van een angstige thuissituatie. Beide minderjarigen hebben bij de [plaats] een KOP training gevolgd of gaan die nog volgen. Dat is behoorlijk wat om mee te maken. De raad begrijpt dat de vader contact wil. Helaas wenst hij geen behandeling ook al wordt dit aangeraden door de raad, Jeugdzorg en door familieleden van de vader.
Gezag
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253n Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:251a, eerste lid, BW kan de rechter het gezamenlijk gezag beëindigen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Gezien het bepaalde in artikel 1:253n BW zal allereerst beoordeeld moeten worden of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een wijziging van omstandigheden.
9. De rechtbank heeft de moeder ontvangen in haar verzoek omdat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waaronder de gedragingen van de vader, zoals het regelmatig ophouden bij de school van de minderjarigen en de woning van de moeder.
Dit is weliswaar door de vader betwist, maar hiertegen is geen grief gericht, zodat vast is komen te staan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
10. Het hof zal hierna beoordelen of sprake is van een van de criteria als hiervoor genoemd onder 7 als gevolg waarvan bepaald dient te worden dat het gezag over de minderjarigen alleen aan de moeder toekomt.
11. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
12. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sprake is van een ernstig verstoorde relatie van de vader met de minderjarigen en de moeder. Volgens de raad heeft met name [minderjarige 2] de gebeurtenissen in het verleden onvoldoende verwerkt. Verder heeft [minderjarige 1] te kennen gegeven dat de vader hem fysiek en mentaal heeft pijn gedaan. Daarnaast is de vader niet in staat gebleken om aan te sluiten bij de ontwikkeling en de behoeften van de minderjarigen. Voorts hebben partijen – niet zonder reden – onderling afgesproken dat de vader niet meer in de buurt van de minderjarigen en de moeder zou komen. Naast de verstoorde relatie tussen de vader en de minderjarigen en de moeder roept het gedrag van de vader vragen op bij gedragsdeskundigen. Bij de stukken bevinden zich verklaringen van familieleden, Jeugdzorg en de minderjarigen die in detail praten over het (afwijkende) gedrag van de vader.
Gelet op het voorgaande ligt het naar het oordeel van het hof in de rede dat de vader onderzoek laat doen naar zijn persoonlijkheid zodat zicht komt op zijn functioneren, op basis waarvan eventueel passende begeleiding kan worden ingezet en kan worden beoordeeld of de vader samen met de moeder het gezag over de minderjarigen kan (blijven) uitoefenen. Nu de vader niet wil meewerken aan een dergelijk onderzoek, hetgeen hij nogmaals ter zitting bij het hof heeft verklaard, en de aanwijzingen dat de vader niet in staat is om het gezag (mede) uit te oefenen over de minderjarigen derhalve niet kunnen worden weerlegd, is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen, zij het op andere gronden.
Omgang
13. Het hof is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het persoonlijkheidsonderzoek, en op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan ten aanzien van het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling. Het hof neemt deze beslissing over en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Ook in hoger beroep ziet het hof in hetgeen de vader heeft aangevoerd, onvoldoende aanleiding om niet uit te gaan van de conclusies van het rapport van de raad. Het hof overweegt voorts dat de minderjarigen gedurende de tijd dat de vader in het gezin verbleef een onrustige en onveilige opvoedingssituatie hebben gekend, waardoor zij kwetsbaar zijn. Hun leven is in de afgelopen periode in rustiger vaarwater gekomen. Gebleken is dat zij een afwijzende houding ten opzichte van de vader hebben. Zij zijn stellig in hun weigering om thans contact te hebben met hun vader, met welke mening naar het oordeel van het hof, gezien hun leeftijd rekening dient te worden gehouden. Van het opleggen van een omgangsregeling valt op dit moment slechts een negatief effect op de ontwikkeling van de minderjarigen te verwachten, hetgeen het hof in strijd acht met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover het de omgang betreft.
Informatieregeling
14. Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
15. Gelet op deze wettelijke informatieplicht verwacht het hof dat de moeder de vader, al dan niet via zijn advocaat, eenmaal in de drie maanden schriftelijk informeert over alle belangrijke zaken die de minderjarigen betreffen, welke informatie vergezeld gaat van een recente gelijkende kleurenfoto van de minderjarigen.
16. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de informatieregeling is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt een informatieregeling ten aan zien van de minderjarigen vast, inhoudende dat:
de moeder de vader, al dan niet via zijn advocaat, eenmaal in de drie maanden schriftelijk informeert over alle belangrijke zaken die de minderjarigen betreffen, welke informatie vergezeld gaat van een recente gelijkende kleurenfoto van de minderjarigen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, Van den Wildenberg en Bos, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2014.