BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen door de man en een omgangs- en informatieregeling.
2. De man verzoekt het hof het hof de bestreden beschikking te vernietigen en in plaats daarvan vervangende toestemming (voor de moeder en de minderjarige [minderjarige 1]) te verlenen voor de erkenning van de minderjarigen.
Voorts verzoekt de man een omgangs- en informatieregeling vast te stellen welke het hof in het belang acht van de minderjarigen.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De bijzondere curator acht op dit moment onvoldoende duidelijk of er ten gevolge van de erkenning reële risico’s zijn dat de minderjarigen belemmerd worden in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Mocht hiervan later nog blijken, dan dient de vervangende tostemming alsnog geweigerd te worden.
Vervangende toestemming tot erkenning
5. De man voert het volgende aan. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan het advies van de bijzondere curator, die vervangende toestemming tot erkenning in het belang van de minderjarigen acht. Verder stelt de man dat enkel in zeer duidelijke gevallen vervangende toestemming wordt geweigerd. Daarbij is de emotionele weerstand van de moeder tegen erkenning, hoe begrijpelijk ook, onvoldoende. Duidelijk moet zijn dat weerstand van de moeder tegen erkenning belangrijke negatieve gevolgen heeft voor de minderjarigen. Uit de overwegingen van de rechtbank en uit het rapport van de raad blijkt niet concreet waarom er sprake zou zijn van een dusdanige negatieve invloed op het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarigen als de man vervangende toestemming krijgt om zijn kinderen te erkennen. De rechtbank en de raad hebben nagelaten te onderzoeken of er nog steeds sprake is van zwaarwegende negatieve invloed op het welzijn en de ontwikkeling van de minderjarigen bij vervangende toestemming tot erkenning nu de vader in hechtenis zit.
Ter zitting heeft de man – onder meer – benadrukt dat hij lang heeft samengeleefd met de minderjarigen en dat hij zich voor 9 augustus 2013 ook heeft ingespannen om de minderjarigen te zien. Het verzoekschrift dat aan dit hoger beroep ten grondslag ligt is ook ruim voor die datum ingediend. De man stelt voorts dat de rechter bij een erkenning moet onderzoeken of er voldoende aanwijzingen zijn dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind worden geschaad. Verder moet bij de erkenning zo veel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de biologische werkelijkheid. De man betoogt dat de moeder stelt dat zij als gevolg van het incident op 9 augustus 2013 een post traumatische stress stoornis heeft opgelopen maar dat niet onderbouwt. Volgens de man had dat wel gemoeten omdat emotionele weerstand tegen erkenning op zichzelf geen voldoende zwaarwegend belang oplevert om de man vervangende toestemming tot erkenning te weigeren.
6. De moeder verweert zich als volgt. De moeder heeft als gevolg van de aanval van de man op haar een posttraumatische stress stoornis opgelopen waarvoor zij nog steeds onder behandeling is. De koelbloedigheid waarmee de man de aanval heeft uitgevoerd zorgt voor grote onveiligheidsgevoelens bij de moeder. De erkenning door de man zou bij de moeder voor grote gevoelens van onveiligheid, stress en onzekerheid zorgen hetgeen zijn weerslag zal hebben op de minderjarigen. De moeder denkt dat de vader na de erkenning vooral zijn rechten zal doen gelden, ongeacht of dit van negatieve invloed is op de minderjarigen. De moeder is van mening dat erkenning schadelijk is voor de minderjarigen en voor de ongestoorde relatie tussen de moeder en de minderjarigen.
De moeder heeft ter zitting – onder meer – gesteld dat de belaging door de man heeft plaatsgevonden van half oktober 2012 tot eind mei 2013. Volgens het strafvonnis ziet de man zich als slachtoffer van de situatie. Dat gebrek aan inzicht baart de rechtbank grote zorgen voor de toekomst, zo staat in de strafmotivering. Uit het raadsrapport van 27 september 2013 blijkt volgens de moeder dat de man haar ondanks het straatverbod lastig bleef vallen, ook in het bijzijn van de minderjarigen. Dit wordt ook bevestigd door de zus van de moeder. Kortgeleden heeft de man ook nog contact proberen op te nemen met de moeder. De moeder is, zo blijkt ook uit het strafdossier, onder behandeling.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft een sterk afkerende houding ten opzichte van de man en wil niets met hem te maken hebben. Erkenning zou schadelijk zijn voor de minderjarigen, aldus de moeder.
7. De raad stelt dat gekeken moet worden naar wat de erkenning doet bij de moeder en wat de gevolgen daarvan zijn voor de minderjarigen. De moeder heeft een heftige geschiedenis met de vader achter de rug. De raad is van mening dat het nu te vroeg is om tot erkenning over te gaan. De moeder heeft waarschijnlijk een post traumatische stress stoornis en het hoger beroep in de strafzaak van de man loopt nog. Dat is allemaal van invloed op de angst van de moeder, die zij, wellicht niet bewust, overdraagt op de minderjarigen.
8. De bijzondere curator stelt vast dat erkenning moet aansluiten bij de biologische werkelijkheid omdat erkenning verband houdt met de identiteitsvorming van kinderen. Anderzijds is dit geen neutrale aangelegenheid en heeft zij geconstateerd dat de relatie van partijen, ook na het uiteengaan, een grote invloed heeft op de minderjarigen. Ook het gebeuren van 9 augustus jl. zal zijn sporen achterlaten. De bijzondere curator vraagt zich af of de minderjarigen kunnen bevatten wat een erkenning inhoudt. [minderjarige 1] heeft duidelijk gemaakt dat zij de erkenning niet wenst. De bijzondere curator stelt dat de man maar één kans heeft om te erkennen en betoogt voorts dat zij onvoldoende kan beoordelen wat de reële risico’s voor de kinderen zijn van een erkenning door de man.
9. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de toestemming tot erkenning van de moeder op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, vervangen. Dit kan echter alleen indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind niet in het gedrang komt, en mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
10. Niet in geschil is dat de man de verwekker is van de minderjarigen. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarigen niet in het gedrang komt, zal het aankomen op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarigen als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarigen of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met hen geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarigen door de man. Indien er ten gevolge van de erkenning voor een kind reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling dient erkenning niet te geschieden.
11. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sinds het uiteengaan van partijen een jarenlange strijd heeft plaatsgevonden die uiteindelijk, na belaging van de moeder door de man in de periode van half oktober 2012 tot eind mei 2013, heeft geleid tot een contact- en straatverbod van de man èn een contactverbod met de minderjarigen en uiteindelijk tot een veroordeling van de man tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, wegens poging tot doodslag, belaging en mishandeling van de moeder. Het hof is van oordeel dat het zonneklaar is dat deze gebeurtenissen traumatisch zijn geweest voor de moeder en dat zij behandeling nodig heeft, hetgeen de moeder naar het oordeel van het hof ter zitting voldoende heeft onderbouwd.
12. Gelet op het voorgaande en mede in aanmerking genomen het feit dat ook voor het hof de angst van de moeder voor de man ter zitting waarneembaar was, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de psychische klachten, de angst en stress, die de moeder heeft ten gevolge van de gebeurtenissen in het verleden en de spanning die het hoger beroep in de strafzaak van de man met zich meebrengt, zijn weerslag zullen hebben op de moeder en daardoor op de minderjarigen, hetgeen niet in hun belang wordt geacht. De raad heeft zulks ook ter zitting benadrukt.
Rekening houdend met de belangen van alle betrokkenen is het hof van oordeel dat het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen of het belang van de minderjarigen bij een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling zwaarder dient te wegen dan het belang van de man in deze.
Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat de minderjarige [minderjarige 1] zich eveneens heeft uitgesproken tegen erkenning door de man. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
13. De man stelt dat iemand die in hechtenis zit, in principe recht heeft op contact met zijn kinderen. De rechtbank heeft volgens de man niet onderzocht of en hoe er contact kan plaatsvinden tussen hem en de minderjarigen. De moeder zou bijvoorbeeld de man in het begin kunnen informeren over de minderjarigen. Dit zou het contact in de toekomst vergemakkelijken.
14. De moeder stelt dat de door de vader verzochte omgangsregeling in verband met zijn detentie niet mogelijk is en geruime tijd niet mogelijk zal zijn. De moeder is van mening dat niet van haar gevergd kan worden dat zij met de minderjarigen de man bezoekt en de minderjarigen kunnen dat ook niet alleen. [minderjarige 1] wil dat bovendien ook niet volgens de moeder. Ook kan niet van de moeder worden gevergd dat zij actief informatie stuurt aan de man over de minderjarigen.
15. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt een omgangsregeling vast, dan wel ontzegt het recht op omgang indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
16. Uit hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de vervangende toestemming tot erkenning vloeit voort dat de man geen juridisch ouder is van de minderjarigen. Het hof gaat er echter van uit dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de man en de minderjarigen, nu niet gesteld, noch gebleken is van het tegendeel. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting en gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 11 en 12 genoemde omstandigheden, is het hof echter van oordeel dat niet alleen een omgangsregeling maar ook een informatieregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Een omgangsregeling is te belastend voor de moeder op dit moment en daarmee ook te belastend voor de minderjarigen. Hetzelfde geldt voor de informatieregeling.
17. Dit leidt tot de volgende beslissing.