Partneralimentatie
5. De man kan zich in zijn incidentele hoger beroep niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw van € 1.750,- netto per maand. De vrouw heeft haar behoeftelijst te laat bij de rechtbank ingediend en de man heeft hierop niet voldoende kunnen reageren. Hij heeft aan de rechtbank aangegeven alle daarin opgenomen bedragen te betwisten. Het is een nietszeggende behoeftelijst, waarop eenmalige bedragen, bedragen per maand en per jaar staan en waarmee de vrouw niets heeft aangetoond over haar behoefte en al helemaal niet waarom haar behoefte de Hofnorm, die als uitgangspunt is genomen bij de voorlopige voorzieningen en op € 1.395,- per maand is vastgesteld, overschrijdt. In hoger beroep heeft de vrouw wederom een behoeftelijst overgelegd waarbij de bedragen niet zijn opgeteld en allerlei bedragen ontbreken. De vrouw heeft volgens de man haar behoefte niet aangetoond. De man betwist de volgende posten van de behoeftelijst:
- autokosten
- huur
- gas/water/licht
- boodschappen.
6. Ter zitting bij het hof heeft de vrouw verweer gevoerd. Zij betwist dat er bedragen op haar behoeftelijst staan, zoals de maandelijkse huur en de bedragen voor het gas, water en licht, die niet juist zijn. Volgens de vrouw heeft de rechtbank terecht haar behoefte vastgesteld op € 1.750,- netto per maand.
7. Het hof overweegt als volgt. De man heeft ter zitting ten aanzien van de behoeftelijst van de vrouw gesteld dat de lasten voor de kinderen van partijen die op deze lijst zijn opgenomen, volgens de rechtspraak van de Hoge Raad, buiten beschouwing moeten worden gelaten bij het bepalen van de behoefte van de vrouw. Het hof is het eens met deze stelling en zal derhalve bij de berekening van de behoefte van de vrouw geen rekening houden met de kosten van de kinderen die in de behoeftelijst zijn opgenomen. Ten aanzien van de overige door de man betwiste posten van de behoeftelijst overweegt het hof als volgt. Het hof acht een bedrag aan boodschappen van € 400,- per maand redelijk voor één persoon. Wat betreft de autokosten overweegt het hof dat de vrouw tijdens het huwelijk ook de beschikking had over een auto. Het hof acht het derhalve redelijk om rekening te houden met de door de vrouw opgevoerde autokosten. Voorts beschouwt het hof de kosten van gas, water en licht als normale en redelijke kosten, evenals de door de vrouw opgevoerde huur van € 587,76 per maand. De man heeft de juistheid van de overige posten niet bestreden, zodat het hof van deze posten uitgaat.
Gelet op het voorgaande, alsmede gezien het inkomen van partijen tijdens het huwelijk, het uitgavenpatroon van partijen en hetgeen de vrouw concreet heeft aangegeven omtrent haar behoefte, begroot het hof de behoefte van de vrouw op € 1.732,- per maand. Het hof merkt daarbij nog op dat het uitgavenpatroon van partijen niet uitzonderlijk hoog is gebleken. Een groot gedeelte van de winst is in de onderneming van de man gebleven en er is niet vast komen te staan dat sprake was van overmatige consumptie door partijen.
8. De man is van mening dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Zij heeft niet aangetoond dat zij iets heeft ondernomen om weer aan het werk te komen of haar dienstverband van 11 uur uit te breiden. De man kan zich dan ook niet verenigen met de overwegingen van de rechtbank die ervan uitgaan dat de vrouw geen fictieve verdiencapaciteit heeft. De man stelt dat de vrouw geen aanvullende behoefte heeft.
9. Ter zitting bij het hof heeft de vrouw verklaard dat zij overal solliciteert maar geen baan kan vinden. Zij betwist dat zij geen aanvullende behoefte heeft.
10. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw een WW-uitkering ontvangt. Dat betekent dat zij onvrijwillig werkloos is en een sollicitatieplicht heeft. Naar het oordeel van het hof is gebleken dat de vrouw zich voldoende inspant om betaalde arbeid te vinden. Ten aanzien van de behoeftigheid dient derhalve de WW-uitkering en de aanvullende uitkering die de vrouw ontvangt in mindering te worden gebracht op de behoefte, zodat deze nog (€ 1.732- -/- € 621,- = ) € 1.111,- netto per maand bedraagt. De zorgtoeslag en het kindgebondenbudget die de vrouw ontvangt, beschouwt het hof niet als inkomen. Deze toeslagen worden toegekend als het inkomen onvoldoende is om in het elementaire levensonderhoud te kunnen voorzien en hebben met de behoefte niets van doen.
11. Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de man uit van de draagkrachtberekening die de man bij zijn verweerschrift in hoger beroep als bijlage 1 heeft overgelegd. Het hof zal hierna de posten van deze draagkrachtberekening bespreken die tussen partijen in geschil zijn of waarvan het hof van oordeel is dat de betreffende post moet worden aangepast. De overige posten van de draagkrachtberekening die niet worden besproken staan vast.
12. De vrouw kan zich, kort samengevat, niet vinden in de berekening van de draagkracht van de man door de rechtbank. Volgens de vrouw goochelt de man met cijfers en is zijn inkomen hoger dan waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Het inkomen van de man bedraagt ruim € 115.132,- (€ 43.132,- rekening-courant van de [bedrijf 1], managementvergoeding € 72.000,-) te vermeerderen met rente. De man is dan ook in staat om de behoefte van de vrouw van € 1.750,- per maand te voldoen. Hij kan zelfs € 2.000,- per maand betalen, aldus de vrouw.
13. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt – onder meer – dat het volstrekt onduidelijk is wat de vrouw met haar beroep beoogt. Ook betwist hij dat hij goochelt met cijfers en weet hij niet waar de vrouw op met haar stellingen op doelt.
14. Het hof overweegt dat zowel de man als de vrouw de draagkracht van de man aan de orde hebben gesteld. De man gaat in zijn bij het incidenteel hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening voor wat betreft zijn inkomen uit van een bedrag van € 42.000,- per jaar. In zijn aangifte Inkomstenbelasting 2012 gaat hij daarentegen uit van een inkomen uit [bedrijf 1]van € 50.715,- per jaar. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van het inkomen dat de man volgens de door hem overgelegde jaaropgave 2013 daadwerkelijk heeft genoten, zijnde € 49.300,- bruto per jaar en overweegt hieromtrent als volgt.
15. Het hof is van oordeel dat partijen altijd van het inkomen van de man en de vrouw hebben geleefd. Niet gebleken is dat er naast dat inkomen onttrekkingen uit de onderneming hebben plaatsgevonden. Voorts heeft de man ter terechtzitting nog gesteld dat in zijn huidige onderneming, zijn onderneming daarvoor, en de onderneming die hij samen met zijn broer heeft, altijd grote reserves zijn aangehouden om slechte tijden in de [bedrijf 1] te kunnen opvangen en op die manier geen aanspraak te hoeven doen op bankleningen. Voor dit doel zijn altijd gelden in de onderneming gebleven. Deze bestendige gedragslijn heeft het hof op grond van de overgelegde stukken kunnen vaststellen en acht het hof redelijk. De vrouw heeft gesteld dat de man een hoger inkomen kan onttrekken. Het hof is van oordeel dat dat gelet op het vorenstaande niet van de man kan worden gevergd.
16. De man stelt in incidenteel hoger beroep dat hij geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting nu de kinderen van partijen, anders dan de rechtbank heeft overwogen, hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben sinds de vrouw zelfstandige woonruimte heeft. De vrouw heeft deze stelling van de man niet betwist, zodat het hof bij de berekening van de draagkracht genoemde kortingen buiten beschouwing zal laten.
17. De man stelt dat rekening moet worden gehouden met de kosten die hij voor de kinderen maakt bij zijn draagkrachtberekening. Volgens de man zijn de nieuwe alimentatienormen van toepassing en dient een zorgkorting te worden toegepast van 35% omdat de kinderen de helft van de tijd bij hem zijn.
18. De vrouw heeft ter zitting bij het hof betwist dat de kinderen de helft van de tijd bij de man zijn. De kinderen zijn van maandag tot en met vrijdag bij de vrouw en in het weekend bij de man.
19. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening houden met de zorgkorting nu die korting ziet op de berekening van de kinderalimentatie en in hoger beroep de kinderalimentatie niet in geschil is. Het hof zal derhalve geen zorgkorting toepassen van 35%.
Ter zitting heeft zowel de man als de vrouw verklaard dat de kinderen van partijen in het weekend bij de man verblijven. Hiervan uitgaande zal het hof, anders dan de man heeft gedaan in zijn berekening, bij de draagkrachtberekening van de man rekening houden met omgangskosten ter hoogte van afgerond € 87,- per maand (52 weekenden x € 5,- x 2 kinderen x 2 dagen:12).
Kinderalimentatie en advocaatkosten
20. De man stelt dat bij zijn draagkrachtberekening rekening dient te worden gehouden met een kinderalimentatie van, geïndexeerd, € 138,31 per maand per kind en met de aflossing van zijn schuld aan zijn advocaat, € 114,- per maand.
21. Het hof zal voor de duur van een jaar rekening houden met advocaatkosten ad € 114,- per maand aan de zijde van de man, nu de vrouw deze advocaatkosten niet heeft weersproken en de man niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp.
Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie, en nu de vrouw dit bedrag niet heeft weersproken, zal het hof rekening houden met het bedrag aan kinderalimentatie dat de man daadwerkelijk op de ingangsdatum van de partneralimentatie moet betalen, zijnde € 138,31 per maand.
22. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft de man draagkracht om met ingang van 30 oktober 2013 een partneralimentatie te betalen van € 500,- per maand.
23. De man heeft aldus onverschuldigd betaald aan de vrouw. Gezien de inkomenspositie van de vrouw is een terugbetalingsverplichting van de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het hof zal aldus beslissen.