Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man: de vrouw te bevelen het loonbeslag te doen opheffen tot dat er in de bodemprocedure met kenmerk C/10/420107/HA ZA 13/288 een onherroepelijke beslissing is genomen, op verbeurte van een dwangsom, afgewezen. De man is - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld in de proceskosten.
2. De man vordert, kort samengevat, na eiswijziging en eisvermeerdering:
- primair opheffing van het beslag, gelegd ten titel van overbedeling, op straffe van een dwangsom;
- subsidiair een verbod aan de vrouw om beslag te doen leggen voor de vordering die het LBIO incasseert dan wel dit beslag te doen opheffen, op straffe van een dwangsom;
- meer subsidiair te bepalen dat de man de vrouw een maandelijks bedrag van € 250,- betaalt, in mindering strekkende op de overbedelingsvordering en hij daarnaast aan zijn maandelijkse alimentatieverplichtingen jegens de vrouw zal voldoen;
alles met compensatie van de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
3. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
4. Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende. Partijen zijn van [datum] 1998 tot [datum] 2007 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 29 juli 2011 heeft de rechtbank de man veroordeeld om ten titel van overbedeling, in verband met de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, een bedrag van € 56.564,85 aan de vrouw te betalen. Verder is bepaald dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de op de peildatum van 4 augustus 2009 bestaande (restant-)schuld en voor de nog mogelijk verschuldigde rente, voortvloeiend uit de leenovereenkomst bij Stichting [datum] te Paramaribo, Suriname. Deze beschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Ten aanzien van de genoemde schuld bij de Stichting [datum] heeft de rechtbank in een vonnis van 18 juni 2014, tussen partijen gewezen, de vrouw veroordeeld om een bedrag van € 14.226,00 aan de man te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 juni 2014 tot de dag van volledige betaling en heeft de rechtbank bepaald dat de man gerechtigd is om dit bedrag te verrekenen met de vordering die de vrouw op de man heeft ten titel van overbedeling. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
5. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het door de man op 22 september 2014 overleggen van een productie, omdat dit te laat is gebeurd. Het hof overweegt dat de productie zeer omvangrijk is. De man heeft, zo is toegelicht ter zitting, door de overlegging daarvan willen aantonen, dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van 18 juni 2014. Dit laatste heeft de vrouw overigens niet betwist. Het hof zal de productie buiten beschouwing laten, nu deze te laat, te weten buiten de hiervoor geldende termijn van twee weken, is overgelegd.
6. Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken. Kort samengevat komen die er op neer, dat ten onrechte door de voorzieningenrechter is overwogen, dat te dezen aan de zijde van de man geen sprake is van een noodtoestand, dat sprake is van een nieuw feit, te weten dat de man door de cessie van de vordering van de Stichting [datum] aan hem, de vordering van deze stichting op de vrouw overgedragen heeft gekregen en dat een belangenafweging tussen partijen ertoe dient te leiden dat zijn vorderingen moeten worden toegewezen.
7. Uitgangspunt is dat in een executiegeschil, zoals het onderhavige, geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens wanneer sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. Dit laatste kan zich voordoen als de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust of indien na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
8. De beschikking waarin de man is veroordeeld om ten titel van overbedeling een bedrag aan de vrouw te voldoen, is in kracht van gewijsde gegaan. Hetzelfde geldt voor de beschikking waarbij de man is veroordeeld om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen te voldoen. De vrouw erkent dat de man vooralsnog, zij behoudt zich het recht van incidenteel hoger beroep voor, ingevolge het vonnis van 18 juni 2014 een bedrag van € 14.226,00 kan verrekenen met de vordering die zij op de man heeft, maar dan resteert nog een vordering van de vrouw op de man van ongeveer € 42.000,-.
9. Het gaat er dan ook alleen nog om, of aan de zijde van de man een noodtoestand bestaat. Naar het oordeel van het hof is dit niet komen vast te staan. Weliswaar heeft de man een groot aantal stukken overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat hij voor diverse posten betalingsachterstanden heeft opgelopen, maar dit is niet beslissend voor de vraag of er een noodtoestand bestaat. De man heeft een overzicht overgelegd van zijn gestelde maandelijkse lasten, maar een aantal posten, dan wel de hoogte daarvan, is door de vrouw betwist. De man heeft geen aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting overgelegd. De vrouw heeft hier uitdrukkelijk op gewezen, desondanks heeft de man deze niet overgelegd. De man heeft dan ook niet een volledig beeld van zijn inkomen en zijn vermogenspositie gegeven. Dat sprake zou zijn van een noodtoestand is daarom niet komen vast te staan. De omstandigheid dat de man hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 18 juni 2014, maakt dit niet anders.
10. Het hof komt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toe aan een bespreking van hetgeen de man overigens in zijn grieven nog heeft aangevoerd, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
11. Het hof constateert dat de vrouw ter zitting heeft toegezegd, het beslag ter zake van de overbedelingsvordering met onmiddellijke ingang te zullen doen beperken tot een bedrag van € 500, - per maand.
12. Aan het bewijsaanbod van de man gaat het hof voorbij, reeds omdat dit niet is gespecificeerd en daarmee niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
13. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De man zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. De man is terecht veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, zodat het bestreden vonnis ook op dit punt in stand blijft.