ECLI:NL:GHDHA:2014:3635

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.149.193/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de nakoming van een omgangsregeling tussen de moeder en de vader van twee minderjarige kinderen. De moeder, appellante, heeft de rechtbank verzocht om de omgangsregeling te wijzigen, omdat zij niet in staat is deze na te komen. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader zouden verblijven, en de moeder was veroordeeld tot nakoming van deze regeling, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldeed. De moeder heeft echter geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beschikking van de rechtbank en heeft geen verzoek gedaan om de regeling te wijzigen.

Tijdens de comparitie in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij geen eigen woonruimte heeft en financieel niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. Ze heeft weliswaar een woning gehuurd, maar kan deze niet inrichten of betrekken vanwege financiële problemen. De kinderen, inmiddels 16 en 12 jaar oud, hebben aangegeven tevreden te zijn met de huidige informele regeling, waarbij zij wekelijks contact hebben met hun moeder.

Het hof oordeelt dat, hoewel de moeder gehouden is de regeling na te komen, de omstandigheden zodanig zijn dat van haar niet kan worden verwacht dat zij dit doet. De kinderen hebben aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de huidige situatie, die minder formeel is dan de oorspronkelijke regeling. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de vader af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.193/01
Rolnummer rechtbank : C/10/417610 / HA ZA 13-143

arrest van 4 november 2014

in de zaak van

[de moeder],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.C. Ramdihal te Amsterdam,
tegen

[de vader],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr.drs. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.

Het geding

Het hof verwijst naar het arrest van 8 juli 2014 en volhardt daarbij. Nadien is op 4 september 2014 ter voorbereiding op de bij genoemd arrest bevolen comparitie een H12 formulier ingekomen van de kant van de vrouw met twee bijlagen. De comparitie is gehouden op 8 september 2014 en daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Na afloop van de comparitie hebben partijen arrest gevraagd op het griffiedossier.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot nakoming van de door de rechtbank bij beschikking van 14 juli 2011 vastgestelde zorg- en opvoedingsregeling tussen de vrouw en de twee minderjarige kinderen van partijen en wel op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer, nadat de vrouw nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het onderhavige vonnis te voldoen, tot een maximum van € 5.000,-.
2. De vrouw heeft gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en naar het hof – en de man – begrijpen, de oorspronkelijke vorderingen van de man af te wijzen.
3. Het hof is met de rechtbank van oordeel, dat het uitgangspunt in deze zaak is dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nagekomen. Vaststaat dat de vrouw geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 14 juli 2011 en dat zij geen verzoek heeft gedaan aan de rechtbank om de zorg- en opvoedingsregeling tussen haar en de kinderen te wijzigen.
4. In genoemde beschikking van de rechtbank van 14 juli 2011 is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man bepaald. De vrouw heeft destijds een zorgregeling gewenst waarbij de minderjarigen een helft van de week bij haar en een helft van de week bij de man verblijven, ondanks dat zij op dat moment niet over eigen woonruimte beschikte. Deze regeling is opgenomen in de beschikking. Aangezien de vrouw deze regeling niet nakwam, heeft de man in deze procedure nakoming gevorderd op verbeurte van een dwangsom.
5. Ter comparitie in hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd, dat zij helaas niet in staat is de regeling na te komen. Zij beschikt (nog steeds) niet over (eigen) woonruimte en kan de kinderen niet laten overnachten; zij heeft inmiddels een woning gehuurd, die zij bij gebrek aan financiële middelen niet kan inrichten en niet kan betrekken. Zij is voornemens de huur weer op te zeggen, mede gezien de aan de huur verbonden kosten. Zij stelt dat zij een goed - wekelijks - persoonlijk contact heeft met de kinderen en dat dit tot genoegen van haar en de kinderen verloopt. Indien de afspraak niet door kan gaan, wordt een andere afspraak gemaakt en tussentijds is er telefonisch contact of mobiel via de app. Zij verwijst naar de overgelegde brieven van de kinderen waarin melding van deze gang van zaken wordt gemaakt.
6. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw gevorderd om de omgangsregeling in die zin te wijzigen, dat deze aansluit bij de bestaande praktijk. Aan dit verzoek gaat het hof voorbij. Een wijziging van de omgangsregeling is in deze zaak door geen van partijen gevorderd. Een reconventionele vordering kan in hoger beroep niet worden gedaan.
7. Het hof is van oordeel dat ook in deze zaak uitgangspunt is, dat de vrouw - strikt genomen - gehouden is de door haar zelf verzochte regeling na te komen. Evenwel zijn de door de vrouw genoemde omstandigheden zodanig dat van haar niet kan worden verwacht dat zij de regeling nakomt. Nakoming van de regeling zou immers impliceren dat de kinderen wekelijks gedurende een aantal dagen bij de vrouw verblijven, terwijl zij over onvoldoende middelen beschikt, feitelijk en financieel, om in die perioden verantwoord voor de kinderen te kunnen zorgen. Daar komt bij, dat de kinderen inmiddels een leeftijd hebben bereikt – 16 en 12 jaar – dat de invulling van de omgangsregeling mede aan hen is en zij schriftelijk te kennen hebben gegeven zich te kunnen vinden in de thans tussen partijen feitelijk bestaande regeling, die neerkomt op contact tussen de vrouw en de minderjarigen op iedere vrijdagmiddag en daarnaast contacten via sociale media. Mede gelet op het belang van de minderjarigen kan de vrouw daarom niet aan de nakoming van de zorgregeling, zoals die in 2011 is bepaald, worden gehouden.
8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van de man alsnog zullen worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 22 januari 2014 door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen en wijst het door de man gevorderde alsnog af;
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F.A. Husson, E.A. Mink en P.B. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.