ECLI:NL:GHDHA:2014:3648

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.135.081
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • M. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling voorlopige hoofdverblijfplaats minderjarige en vervangende toestemming voor overplaatsing van school

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, aangespannen door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De man vordert dat de voorlopige hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem wordt vastgesteld en dat hij vervangende toestemming krijgt voor de overplaatsing van de minderjarige naar een andere basisschool. De man stelt dat de minderjarige al twee jaar aangeeft bij hem te willen wonen en dat hij dit graag met de vrouw had willen bespreken, maar dat zij ieder contact weigert. De vrouw voert verweer en stelt dat de man het gezag ondermijnt en dat er geen acuut gevaar is voor de minderjarige.

Het hof oordeelt dat de procedure in kort geding zich niet leent voor de vordering van de man. Het hof bevestigt dat het van groot belang is dat minderjarige kinderen in een rustige omgeving opgroeien en dat wijzigingen in hun leven alleen na gedegen overleg of onderzoek worden doorgevoerd. Het hof maakt de gronden van het vonnis van de voorzieningenrechter tot de zijne en concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor de vordering van de man. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de overige vorderingen van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.135.081
Zaak-rolnummer Rechtbank : C/10/431740/KG ZA 13-897
arrest van 29 juli 2014
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. A.C.M den Ridder-van der Meijden te Gorinchem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht.

1.Het geding

Bij exploot van 4 oktober 2013 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van
25 september 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar wat de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In het exploot van de appeldagvaarding heeft de man vier grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft vrouw de grieven bestreden.
Bij arrest van 4 maart 2014 van dit hof is er een comparitie van partijen bevolen.
De comparitie heeft op 23 mei 2014 plaatsgevonden. Vervolgens is arrest bepaald op 12 augustus 2014.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de man wordt gevorderd: dat het dit gerechtshof behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 25 september 2013 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • alsnog te bepalen dat de minderjarige [naam] voorlopig, tot er in de bodemprocedure een definitieve beslissing omtrent zijn hoofdverblijf is genomen, zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben;
  • alsnog vervangende toestemming te geven voor overplaatsing van [naam] naar de openbare basisschool [naam]” aan de [adres];
  • de raad voor de kinderbescherming opdracht te geven een onderzoek in te stellen naar het gewenste hoofdverblijf;
  • de proceskosten te compenseren.
3. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk.
Aard van de kortgeding procedure
4. Het hof overweegt als volgt. Het treffen van definitieve voorzieningen is niet aan de voorzieningenrechter overgelaten. Indien er sprake is van een spoedeisend belang kan de voorzieningenrechter een voorlopige maatregel treffen. De aard van de procedure verzet zich er tegen dat in kort geding getuigen worden gehoord of een deskundigenonderzoek wordt gelast.
Samenvatting van de grieven van de man
5. De man is van mening dat het in het belang van de minderjarige is dat hij alsnog zijn hoofdverblijf bij hem zal hebben en dat de minderjarige basisonderwijs zal volgen aan basisschool [naam] te [adres]. De minderjarige geeft al twee jaar aan dat hij liever bij zijn vader woont. De man had dit graag met de vrouw besproken, doch de vrouw weigert ieder contact met hem. De man is het niet eens met de overweging van de voorzieningenrechter dat aan een wijziging van de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige een gedegen onderzoek vooraf dient te gaan. De man is zich ervan bewust dat de minderjarige geen beslissende stem heeft met betrekking tot zijn feitelijke verblijfplaats maar vindt dat zijn stem wel moet meewegen bij de beslissing die de rechter neemt. Tot slot is de man het niet eens met de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen indien de man geen uitvoering geeft aan het vonnis.
6. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd tegen de grieven van de man. De man is bij voortduring bezig het gezag van de vrouw te ondermijnen. Hij heeft de kinderen bijgebracht dat zodra zij 12 jaar zijn, zij kunnen kiezen bij wie zij willen wonen. Na de daad van eigenrichting van de man, raadpleegde de vrouw haar advocaat. De advocaat schreef de man aan en sommeerde hem de minderjarige binnen vier dagen af te geven. De vrouw kan zich volledig vinden in het oordeel van de voorzieningenrechter.
Bekrachtiging vonnis voorzieningenrechter
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de voorzieningenrechter en maakt de gronden van het vonnis tot de zijne. De onderhavige procedure leent zich niet voor de vordering van de man. Voor minderjarige kinderen is het van groot belang dat zij in een rustige omgeving kunnen opgroeien en dat er slechts na gedegen overleg of onderzoek wijziging in hun dagelijks leven wordt aangebracht. De ouders dienen te voorkomen dat hun minderjarige kinderen worden betrokken in hun onderlinge strijd. Niet is gebleken dat er enig acuut gevaar is voor de minderjarige met betrekking tot het verblijf van de minderjarige bij de vrouw. De man geeft zelf aan dat de minderjarige al twee jaar lang bij hem wil wonen. Nu er voorts geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld, is er naar het oordeel van het hof dan ook geen reden om gedurende de bodemprocedure een wijziging in de verblijfplaats van de minderjarige aan te brengen. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet eens een spoedeisend belang bij zijn vordering. Dat de voorzieningenrechter een dwangsom heeft opgelegd acht het hof passend en in het belang van de minderjarige.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen treffen de grieven van de man geen doel.
Proceskosten
8. Gezien het feit dat er sprake is van een relationeel conflict compenseert het hof de proceskosten en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 25 september 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs.Stollenwerck, Labohm en Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.