ECLI:NL:GHDHA:2014:3649

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
14 november 2014
Zaaknummer
200.022.117
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Lückers
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op deskundigenrapport over waarde productierechten in nalatenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een vervolg op een eerder tussenarrest van 8 november 2011. De zaak draait om de waarde van productierechten, specifiek melkquotum en bietenquotum, die in de nalatenschap van de erflater moeten worden ingebracht. Het hof heeft deskundigenrapporten ontvangen die de waarde van deze rechten vaststelden. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. M. Broersma, en de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Jukema, hebben hun standpunten over het deskundigenrapport naar voren gebracht. Het hof heeft de conclusies van de deskundige overgenomen, waarbij het de waarde van de melkquota en de niet-verhandelbare status van het bietenquotum heeft erkend. Het hof heeft bepaald dat de waarde van de melkquota moet worden ingebracht in de nalatenschap, met specifieke bedragen voor de geïntimeerden. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn gelijkelijk verdeeld tussen de partijen. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 19 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.022.117
Zaak-rolnummer Rechtbank : 144753 / HA ZA 00-2381
arrest van 19 augustus 2014
inzake
[appellante 1],
wonende te [woonplaats],
appellante sub 1,
en
[appellante 2],
wonende te [woonplaats],
appellante sub 2,
beide hierna te noemen: appellanten,
advocaat: mr. M. Broersma te Putten,
tegen
[geintimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde sub 1,
en
[geintimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde sub 2,
beiden hierna te noemen: geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek.

1.Het verdere verloop van het geding

Op 8 november 2011, 20 maart 2012, 7 mei 2013 en 8 april 2014 heeft het hof tussenarresten gewezen, waarnaar het hof verwijst voor het verloop van het geding en waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Op 13 december 2013 heeft de deskundige zijn definitieve deskundigenbericht aan het hof doen toekomen, aan welk deskundigenbericht het concept deskundigenbericht gehecht was.
Bij akte van 31 maart 2014 hebben appellanten zich uitgelaten met betrekking tot het deskundigenbericht.
Bij memorie/akte na deskundigenbericht van 13 mei 2014 hebben geïntimeerden gereageerd op het deskundigenbericht.
Partijen hebben hun aanvullend procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
Nadien heeft het hof nog het overige deel van het procesdossier opgevraagd aangezien het hof niet meer in het bezit was van de processtukken. Vervolgens hebben geïntimeerden op 4 augustus 2014 hun procesdossier aan het hof overgelegd.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

Tussenarrest van 8 november 2011
1. In r.o. 15 van het tussenarrest van 8 november 2011 heeft dit hof overwogen dat de productierechten om niet en uit liberaliteit zijn geschonken, zodat deze schenkingen in beginsel ingebracht moeten worden in de nalatenschap van erflater. Voorts heeft het hof overwogen dat de waarde van de quota beoordeeld dient te worden naar het tijdstip waarop om niet afstand van de quota is gedaan. Dat is immers het moment waarop geïntimeerden zijn bevoordeeld.
2. In het tussenarrest van 20 maart 2012 heeft het hof overwogen dat de deskundige de navolgende vragen dient te beantwoorden:
 wat zijn de waarden van de productierechten ter zake van het melkquotum en van het bietenquotum verbonden aan de landbouwondernemingen te [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2];
 voor het tijdstip van de waardering dient hierbij uitgegaan te worden van het tijdstip waarop in de pachtovereenkomst de bepaling is opgenomen dat de pachter geen aanspraak meer maakt op een vergoeding van de quota;
 voor de waardering dient hierbij uitgegaan te worden van de waarde van het quotum in het vrije economische verkeer zijnde de prijs die voor het quotum zou kunnen worden verkregen onder de meest gunstige marktomstandigheden;
 de deskundige dient in zijn onderzoek aan te geven of de landbouwondernemingen nog op een bedrijfseconomisch verantwoorde wijze kunnen worden geëxploiteerd indien aan de quota waarden worden toegekend ter zake van de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van partijen.
Deskundigenbericht
3. In het conceptdeskundigenbericht is onder meer het navolgende gesteld:
 partijen zijn met het hof van mening dat de datum van de schenking samenvalt met de datum waarop in de pachtovereenkomsten de bepaling is opgenomen dat de verpachter geen aanspraak kan maken op de waarde van het quotum;
 voor de beantwoording van de vraag of de landbouwondernemingen nog op een bedrijfseconomisch verantwoorde wijze kunnen worden geëxploiteerd indien aan de quota een waarde moet worden toegerekend is de deskundige uitgegaan van de datum van het uitbrengen van het deskundigenbericht (zie III onder 2 van het conceptdeskundigenbericht);
 nu de pachters/geïntimeerden weigeren hun jaarrekeningen over de laatste drie boekjaren ter inzage te geven, enerzijds wegens privacy overwegingen en anderzijds vanwege het feit dat deze jaarstukken niet relevant zijn aangezien de agrarische ondernemingen niet meer door henzelf worden geëxploiteerd, overweegt de deskundige zijn oordeel vooralsnog te baseren op eigen wetenschap;
 alles overwegende taxeert de deskundige de waarde van het verpachtersaandeel van het ten name van de pachter geregistreerde melkquotum op 20% van de waarde van het totaal;
 de deskundige is van oordeel dat aan het bietenquotum in december 1995 geen waarde kan worden toegerekend aangezien het niet vrij verhandelbaar is.
4. In het definitieve deskundigenbericht heeft de deskundige de waarde van het aan de verpachter toekomende deel vastgesteld op:
 € 48.750,- € 48.750,- met betrekking tot de boerderij [plaatsnaam 2];
 € 48.750,- € 62.401,- met betrekking tot de boerderij [plaatsnaam 1].
Voorts heeft de deskundige geoordeeld dat de pachtbedrijven voldoende economische draagkracht hebben ten behoeve van de afwikkeling van de hierboven vermelde bedragen.
Akte uitlating deskundigenbericht appellanten
5. Bij akte van 31 maart 2014 hebben appellanten zich uitgelaten over het deskundigenbericht. Zij hebben onder meer gesteld:
 appellanten kunnen instemmen met een melkquotum per 1991/1992 van 302.910 kg ([plaatsnaam 2]);
 appellanten kunnen niet instemmen met de stelling dat, naar het hof begrijpt, een deel van het quotum is gaan samenhangen met 11.57.50 ha gepacht weiland van de erven en 11.92.35 ha weiland van de [naam derde];
 appellanten kunnen instemmen dat per peildatum mei 1995 met het gepachte is gaan samenhangen 176.299 kg ([plaatsnaam 1]);
 er dient uitgegaan te worden van een vergoeding van 25%.
6. Bij akte van 13 mei 2014 hebben geïntimeerden gereageerd op het deskundigenbericht. Geïntimeerden kunnen zich verenigen met de door de deskundige vastgestelde waarde van de melkquota alsmede met de vaststelling dat aan het bietenquotum geen waarde kan worden toegekend.
7. Het hof overweegt als volgt. Ondanks de opmerkingen van appellanten met betrekking tot het deskundigenbericht vormt dit voor het hof geen aanleiding om van het deskundigenbericht af te wijken. Het hof is van oordeel dat de deskundige op een zorgvuldige wijze zijn rapport heeft opgesteld en daarbij aan beide partijen alle ruimte heeft gegeven om hun visie kenbaar te maken. Het hof neemt de conclusie van de deskundige integraal over.
Melkquotum en [plaatsnaam 1]
8. Het landbouwbedrijf [plaatsnaam 1] is aan geïntimeerde sub 2 toegedeeld. Zoals het hof in r.o. 15 van zijn arrest van 8 november 2011 heeft beslist dient het afzien van erflater van de waarde van het melkquotum aangemerkt te worden als een schenking. De waarde dient ingebracht te worden in de nalatenschap van erflater. Het in te brengen bedrag bedraagt voor geïntimeerde sub 2: ¾ x € 62.401,- = € 46.801,-.
Melkquotum en [plaatsnaam 2]
9. Het landbouwbedrijf [plaatsnaam 2] is toegedeeld aan geïntimeerde sub 1. Ook voor deze schenking geldt dat deze moet worden ingebracht. Het in te brengen bedrag bedraagt voor geïntimeerde sub 1: ¾ x € 48.750,- = € 36.563,-.
Kosten deskundige
10. De totale kosten van de deskundige bedragen € 7.121,16. De kosten zijn inmiddels aan de deskundige betaald. De kosten zijn ten laste gebracht van het door partijen gestorte voorschot van € 10.000,-. Er resteert thans nog een overschot van € 2.878,84. Voormeld saldo komt voor de ene helft toe aan appellanten en voor de andere helft aan geïntimeerden.
11. Het hof is van oordeel dat de kosten van het deskundigenonderzoek gelijk tussen appellanten en geïntimeerden moeten worden gedragen.
12. Het hof zal derhalve bepalen dat de griffier van dit hof zowel aan appellanten als aan geïntimeerden een bedrag van € 1.439,42 terug dient te storten.
Aanvulling vonnis rechtbank ‘s-Gravenhage 4 juni 2008
13. Gezien het feit dat de rechtbank de schenking van het melkquotum en de inbreng daarvan niet in haar oordeel heeft betrokken dient het bestreden vonnis te worden aangevuld.
Procespartijen
14. Gezien het feit dat er sprake is van een familierechtelijke verhouding zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Wijziging combinatie
15. Door het overlijden van één van de raadsheren is de combinatie gewijzigd.

3.Beslissing

Het Hof:
in aanvulling op het bestreden vonnis van 4 juni 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage tussen de partijen gewezen:
veroordeelt geïntimeerde sub 1 ten behoeve van zijn mede-erfgenamen in de nalatenschap in te brengen de somma van € 36.563,-, welk bedrag gelijkelijk onder die mede-erfgenamen dient te worden verdeeld;
veroordeelt geïntimeerde sub 2 ten behoeve van haar mede-erfgenamen in de nalatenschap in te brengen de somma van € 46.801,-, welk bedrag gelijkelijk onder die mede-erfgenamen dient te worden verdeeld;
stelt de schadeloosstelling van de deskundige vast op een totaal bedrag van € 7.121,16;
bepaalt dat de kosten van de deskundige gelijk door appellanten en geïntimeerden worden gedragen;
bepaalt dat de griffier van dit hof aan appellanten betaalt de somma van € 1.439,42 zijnde de helft van het overschot van het voorschot;
bepaalt dat de griffier van dit hof aan geïntimeerden betaalt de somma van € 1.439,42 zijnde de helft van het overschot van het voorschot;
bepaalt dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Lückers en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2014 in aanwezigheid van de griffier.