ECLI:NL:GHDHA:2014:3729

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
200.156.409/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. Kamminga
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van een minderjarige na incident in pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die sinds april 2008 in een pleeggezin verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek tot beëindiging van de plaatsing in het huidige pleeggezin werd afgewezen. De moeder voerde aan dat de minderjarige mishandeld werd door de pleegvader, wat door Jeugdzorg werd erkend. Ondanks het incident, waarbij de pleegvader de minderjarige een klap gaf, oordeelde het hof dat er geen bewijs was voor stelselmatige mishandeling en dat de minderjarige zich inmiddels had gehecht aan het pleeggezin.

Het hof overwoog dat de moeder het gezag over de minderjarige heeft en dat zij op basis van artikel 1:263 BW een verzoek kan indienen om de uithuisplaatsing te beëindigen. Het hof concludeerde dat, hoewel het incident met de pleegvader zeer ongewenst was, het beëindigen van de netwerkplaatsing schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige was aangemeld voor speltherapie en er waren geen aanwijzingen dat de pleegvader de minderjarige stelselmatig mishandelde. Het hof bekrachtigde daarom de bestreden beschikking van de kinderrechter.

De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en continuïteit in de zorg voor minderjarigen, vooral in situaties waar sprake is van incidenten in pleeggezinnen. Het hof heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en de beslissing van de kinderrechter bevestigd, waarmee de uithuisplaatsing in het huidige pleeggezin gehandhaafd blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 november 2014
Zaaknummer : 200.156.409/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14/2053
Zaaknummer rechtbank : C/10/453955
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[pleegouders],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 24 september 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juli 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 7 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 2 oktober 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is, tezamen met de zaak met rekestnummer 200.155.092/01, op 10 oktober 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • mevrouw [naam] namens Jeugdzorg.
De moeder en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek tot beëindiging van de plaatsing van de na te noemen minderjarige in het huidige pleeggezin afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder heeft het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige);
  • de minderjarige is onder toezicht gesteld en zij woont sinds april 2008 (op grond van een machtiging uithuisplaatsing) bij het huidige pleeggezin.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de plaatsing van de minderjarige bij het huidige pleeggezin.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot beëindiging van de plaatsing van de minderjarige in het huidige pleeggezin en plaatsing van de minderjarige in een ander pleeggezin alsnog toe te wijzen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De moeder voert het volgende aan. De moeder heeft onlangs van de school van de minderjarige vernomen dat de minderjarige een half jaar geleden is geslagen door haar pleegvader toen zij niet in de taxibus wilde stappen. Deze mishandeling is waargenomen en gemeld door de taxichauffeur en wordt door Jeugdzorg erkend. De moeder heeft bovendien de afgelopen maanden vaker van de minderjarige vernomen dat zij door de pleegvader wordt mishandeld. De moeder heeft daarom alle vertrouwen in Jeugdzorg en de pleegvader verloren. Voorts stelt de moeder dat de door Jeugdzorg (kennelijk) genomen maatregelen volstrekt onvoldoende zijn om de veiligheid van de minderjarige te kunnen garanderen. De door Jeugdzorg met de pleegvader gemaakte afspraken betekenen geenszins dat de veiligheid van de minderjarige daadwerkelijk is gegarandeerd, noch dat het vertrouwen van de minderjarige in de pleegvader is hersteld.
5. Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. Jeugdzorg en pleegzorg hebben gesprekken gevoerd met de pleegouders en de pleegvader realiseert zich dat het niet goed was om de minderjarige een klap te geven. Door pleegzorg is een extra veiligheidscheck uitgevoerd en de pleegzorgmedewerkster en de gezinsvoogd hebben meerdere gesprekken gevoerd met de minderjarige. Hieruit is niet gebleken dat de minderjarige mishandeld wordt in het pleeggezin. De pleegvader en Jeugdzorg hebben de gang van zaken met de moeder willen bespreken, maar de moeder komt niet op afspraken.
6. Het hof overweegt als volgt. Onderhavig verzoek is blijkens het dossier gebaseerd op artikel 1:263 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel maakt het mogelijk dat de met gezag belaste ouder, in casu de moeder, een verzoek doet aan Jeugdzorg om de duur van de uithuisplaatsing te beëindigen. Ingevolge (de rechtspraak met betrekking tot) lid 4 van genoemd artikel, dat de beroepsgang regelt, valt de beperking van een machtiging uithuisplaatsing tot plaatsing in een specifiek pleeggezin als een gedeeltelijke intrekking van de machtiging te beschouwen. Het hof vat het verzoek aldus op en overweegt als volgt. Jeugdzorg en pleegzorg hebben na het incident een uitgebreide veiligheidscheck uitgevoerd, meerdere malen met de minderjarige en de pleegouders gesproken en de pleegvader heeft erkend dat hij de minderjarige nooit had mogen slaan. In het geheel niet is gebleken dat, zoals moeder stelt, de minderjarige stelselmatig wordt mishandeld in het pleeggezin, noch dat zich meerdere incidenten hebben voorgedaan. Bovendien is de minderjarige thans aangemeld bij [praktijk] kinder- en jeugdpsychiatrie en krijgt zij speltherapie. Daarbij is gebleken dat de minderjarige een basisgevoel van veiligheid ontbeert, wat door de speltherapeut wordt geduid als aanwijzing voor een hechtingsstoornis. Desondanks heeft de minderjarige zich aan het pleeggezin gehecht. Bovendien is de verwachting van de speltherapeute dat de minderjarige een inhaalslag kan maken in het huidige pleeggezin. Hoewel het ontegenzeggelijk uiterst onwenselijk is dat de pleegvader de minderjarige een klap heeft gegeven, is het hof van oordeel dat onder deze omstandigheden een beëindiging van de netwerkplaatsing in het pleeggezin zeer schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Kamminga en Van Veen,
bijgestaan door mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2014.