ECLI:NL:GHDHA:2014:3737

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
200.149.120/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Warnaar
  • M. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie in verband met de verkoop van de echtelijke woning en de premie prepensioen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinder- en partneralimentatie. De vader, bijgestaan door zijn advocaat, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2014. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel appel ingesteld. De geschillen betroffen de hoogte van de alimentatie voor de minderjarigen en de partneralimentatie voor de moeder, in het bijzonder in het licht van de verkoop van de echtelijke woning en de premie prepensioen van de vader.

De rechtbank had bepaald dat de vader met ingang van 26 augustus 2013 tot de verkoop van de echtelijke woning geen alimentatie aan de moeder verschuldigd was, en na de verkoop een bedrag van € 651,- per maand. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de alimentatie voor de minderjarigen vast te stellen op € 182,95 per maand per kind voor de periode van 26 augustus 2013 tot 1 januari 2014, en € 168,95 per maand per kind vanaf 1 januari 2014. De moeder verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de door de vader opgevoerde lasten, waaronder de premie prepensioen, in aanmerking genomen dienden te worden bij de berekening van de draagkracht. Het hof heeft geoordeeld dat de vader recht heeft op een zorgkorting en dat de alimentatie voor de minderjarigen dient te worden vastgesteld op € 316,- per kind per maand na de verkoop van de echtelijke woning. De partneralimentatie is vastgesteld op € 119,- per maand, maar met ingang van 1 januari 2015 heeft de vader geen draagkracht meer om partneralimentatie te betalen. De moeder is verplicht om het teveel betaalde aan de vader terug te betalen na de verkoop van de echtelijke woning. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 november 2014
Zaaknummer : 200.149.120/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-5795
Zaaknummer rechtbank : C/09/447661
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. drs. K. Moene te Leidschendam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr.T. van den Bout te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 16 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 maart 2014 van de rechtbank Den Haag.
De moeder heeft op 18 juli 2014 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 6 augustus 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 5 september 2014 een V-formulier van 4 september 2014 met bijlagen;
- op 16 september 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 8 september 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 18 september 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr L.J.W. Govers, kantoorgenoot van haar advocaat.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep in geschil - met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag d.d. 13 februari 2013 – bepaald:
  • de door de vader met ingang van 26 augustus 2013 tot de dag waarop de echtelijke woning is verkocht en geleverd (periode 1) aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te nomen minderjarigen op € 266,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
  • de door de vader met ingang van de dag waarop de echtelijke woning is verkocht en geleverd (periode 2) aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 313,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Ten aanzien van de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud heeft de rechtbank de door de vader met ingang van 26 augustus 2013 tot de dag waarop de echtelijke woning is verkocht en geleverd (periode 1) te betalen uitkering tot levensonderhoud van de moeder op nihil bepaald en met ingang van de dag waarop de echtelijke woning is verkocht en geleverd (periode 2) op € 651,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats 2],
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen), hierna ook kinderalimentatie.
Tevens is in geschil de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, uitsluitend voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen betreft voor de periode dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd aan een derde en, opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de vader met ingang van 26 augustus 2013 tot en met 31 december 2013 een bijdrage voldoet aan de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van € 182,95 per maand per kind, en vanaf 1 januari 2014 en zolang de echtelijke woning niet is verkocht en geleverd aan een derde een bijdrage van € 168,95 per maand per kind;
Voorts verzoekt de vader, voor zover het de bijdrage van de vader in de kosten van het levensonderhoud van de moeder betreft voor de periode dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- te bepalen dat de vader met ingang van de dag dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd aan een derde een bijdrage voldoet in de kosten van levensonderhoud van de moeder van € 119,- bruto per maand.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn verzoeken in principaal appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken van de vader af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de moeder het hof de bestreden beschikking, voor zover daarvan door de moeder hoger beroep is ingesteld, te vernietigen en met bekrachtiging van de beslissingen van de rechtbank in de beschikking waartegen geen hoger beroep is ingesteld, opnieuw beschikkende in hoger beroep bij beschikking voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
  • de door de vader aan de moeder vanaf 26 augustus 2013 tot 1 januari 2014 verschuldigde kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen te stellen op het bedrag van € 736,- per maand voor beide minderjarigen tezamen, althans op een bedrag hoger dan € 532,- voor de minderjarigen tezamen, zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
  • indien en voor zover het hof het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie vast te stellen voor de periode 26 augustus 2013 tot 1 januari 2014 op een bedrag van totaal € 736,- per maand afwijst, althans zulks vaststelt op een bedrag lager dan van totaal € 736,- per maand, de door de vader aan de moeder vanaf 26 augustus 2013 tot 1 januari 2014 verschuldigde partneralimentatie, die de rechtbank op nihil heeft gesteld, op een bedrag hoger dan nihil te stellen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
  • de door de vader aan de moeder vanaf 1 januari 2014 tot het moment van verkoop en levering van de echtelijke woning verschuldigde kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen te stellen op het bedrag van € 743,- per maand voor de minderjarigen tezamen, althans op een bedrag hoger dan € 532,- voor de minderjarigen tezamen, zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
  • indien en voor zover het hof het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie vast te stellen voor de periode vanaf 1 januari 2014 tot het moment van verkoop en levering van de echtelijke woning op een bedrag van totaal € 743,- per maand afwijst, althans zulks vaststelt op een bedrag lager dan van totaal € 743,- per maand, de door de vader aan de moeder vanaf 1 januari 2014 tot het moment van verkoop en levering van de echtelijke woning verschuldigde partneralimentatie, die de rechtbank de facto op nihil heeft gesteld, op een bedrag hoger dan nihil te stellen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
  • de door de vader aan de moeder vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd verschuldigde kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen te stellen op het bedrag van € 743,- per maand voor de minderjarigen samen, althans op een bedrag hoger dan € 532,- voor de minderjarigen tezamen, zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht, en, de door de vader aan de moeder vanaf het moment dat de echtelijke woning is verkocht en geleverd verschuldigde partneralimentatie vast te stellen op het bedrag van € 396,- bruto per maand, althans indien en voor zover het hof het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie vast te stellen voor deze periode op een bedrag van totaal € 743,- per maand afwijst, althans zulks vaststelt op een bedrag lager dan ad totaal € 743,- per maand, de door de vader aan de moeder vanaf het moment van verkoop en levering van de echtelijke woning verschuldigde partneralimentatie op een bedrag vast te stellen hoger dan € 396,- bruto per maand zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht.
Kosten rechtens.
4. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel, zo nodig onder verbetering van de gronden, te verwerpen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen.

Kinderalimentatie

Behoefte
5. De behoefte van de minderjarigen is tussen partijen niet in geschil en bedraagt in 2013 € 865,- per maand te verminderen met een kindgebondenbudget van € 129,-, hetgeen neerkomt op € 736,- per maand. In 2014 bedraagt de behoefte 873,- per maand te verminderen met een kindgebondenbudget van € 129,-, hetgeen neerkomt op € 744,- per maand.
Draagkracht
Inkomen
6. Ter zitting hebben partijen ingestemd de draagkracht van de vader te berekenen aan de hand van de jaaropgave 2013. Het bruto jaarinkomen 2013 van de vader bedraagt € 51.771,-.
7. De vader stelt dat bij dit inkomen een bruto vergoeding premie prepensioen wordt opgeteld van € 615,25 per jaar en vervolgens netto wordt ingehouden. De rechtbank heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Uitgaande van deze correctie bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vader over 2013 € 2.804,73 per maand, aldus de vader.
8. De moeder erkent het jaarinkomen over 2013, doch stelt dat de bruto vergoeding premie prepensioen niet is aan te merken als een ‘netto uitgave inkomensvoorzieningen’ en stelt dat hier geen rekening mee dient te worden gehouden. Dit geldt ook voor de ingehouden pensioenpremie van € 5.751,- per jaar. De moeder becijfert het netto besteedbaar inkomen van de vader over 2013 op € 2.856,25.
9. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft gemotiveerd en deugdelijk met stukken onderbouwd op welke wijze rekening gehouden dient te worden met de premie prepensioen bij het bepalen van het inkomen van de vader. De vader heeft ter zitting verklaard dat het prepensioen onderdeel uitmaakt van zijn secundaire arbeidsvoorwaarden en een collectief karakter heeft. De vader is derhalve gehouden deel te nemen aan deze collectieve pensioenvoorziening en heeft hierin aldus geen keuzevrijheid. Bij de berekening van de draagkracht zal het hof derhalve uitgaan van het door de vader becijferde netto besteedbaar inkomen van € 2.804,73 per maand.
Lasten
(Woon)lasten
10. De vader stelt de volgende (woon)lasten:
  • een bijdrage in de kosten van de hypothecaire geldlening voor de echtelijke woning van € 750,- per maand;
  • een aan de hypothecaire geldlening verbonden polis bij [bank], waarvan de premie € 68,- per maand bedraagt;
  • gemiddeld € 30,- per maand aan gemeentelijke heffingen ten behoeve van de echtelijke woning;
  • een huurlast ten behoeve van woning van de vader van € 664,- per maand, te vermeerderen met de algemene servicekosten van € 50,- per maand. Per 1 juli 2014 bedraagt de kale huur € 743,71 per maand.
11. De moeder heeft ter zitting de door de vader opgevoerde lasten erkend en haar verweer, zoals opgenomen in haar verweerschrift, ingetrokken. Wel heeft de moeder verweer gevoerd tegen de door de vader gestelde huurverhoging per 1 juli 2014. De moeder stelt dat geen rekening kan worden gehouden met deze verhoging nu deze pas voor het eerst in hoger beroep wordt aangevoerd. Het hof zal conform de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wel rekening houden met de huurverhoging nu bij de berekening van draagkracht rekening moet worden gehouden met de actuele stand van zaken.
12. Tussen partijen is in geschil op welke wijze de woonlasten van de vader en de lasten die hij in verband met de (voormalige) echtelijke woning voor zijn rekening neemt dienen te worden betrokken in de draagkrachtberekening. Hoewel de moeder de lasten erkent, stelt zij dat geen rekening dient te worden gehouden met aanvullende lasten hoger dan 30% van het netto besteedbaar inkomen van de vader. Al het meerdere dient de vader uit zijn vrije ruimte te voldoen.
13. De vader heeft hier verweer tegen gevoerd en stelt dat gedurende de periode dat de vader een bijdrage levert aan de lasten van de echtelijke woning rekening dient te worden met deze aanvullende lasten. Het verhogen van het draagkrachtloos inkomen met deze lasten is in overeenstemming met de richtlijnen, zoals opgenomen in het Tremarapport, nu sprake is van extra lasten in verband met de voormalige eigen woning die niet door de onderhoudsplichtige wordt bewoond.
14. Het hof overweegt als volgt. Het hof zal rekening houden met de door de vader gestelde aanvullende last, nu deze verband houden met de voormalige echtelijke woning, die nog door de moeder en de kinderen wordt bewoond. Dit leidt tot de volgende berekening. De totale door de vader gestelde last bedraagt € 1.562,- per maand en met ingang van 1 juli 2014 € 1.641,- per maand. De woonlast, berekend conform de richtlijn, bedraagt 30% van € 2.804,73 hetgeen neerkomt op € 841,- per maand. Het hof zal aldus rekening houden met een aanvullende last van € 721,- per maand ( € 1.562,- -/- € 841,-) en met ingang van 1 juli 2014 van € 800,- per maand ( € 1.641,- -/- € 841,-).
15. Het vorenstaande leidt - uitgaande van de fiscaliteiten en toepasselijke bijstandsnorm van respectievelijk 2013 en 2014 - tot de volgende draagkracht:
Periode 1 (26 augustus 2013 – 1 januari 2014):
16. Het netto besteedbaar inkomen van € 2.804,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 841,- per maand en een aanvullende last van € 721,- alsmede een bedrag van € 850,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 392,-. Het hof acht daarvan 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 274,- per maand te vermeerderen met het fiscaal voordeel van € 91,- per maand.
Periode 2 (1 januari 2014 - 1 juli 2014):
17. Het netto besteedbaar inkomen van € 2.804,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 841,- per maand en een aanvullende last van € 721,- alsmede een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 382,-. Het hof acht daarvan 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 267,- per maand te vermeerderen met het fiscaal voordeel van € 63,- per maand.
Periode 3 (vanaf 1 juli 2014 – verkoop en levering echtelijke woning):
18. Het netto besteedbaar inkomen van € 2.804,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 841,- per maand en een aanvullende last van € 800,- alsmede een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 303,-. Het hof acht daarvan 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 212,- per maand te vermeerderen met het fiscaal voordeel van € 63,- per maand.
Periode 4 (vanaf verkoop en levering echtelijke woning):
19. Het netto besteedbaar inkomen van € 2.804,- per maand dient te worden verminderd met de forfaitaire woonlast van € 841,- per maand alsmede een bedrag van € 860,- voor de kosten van levensonderhoud, hetgeen neerkomt op een draagkrachtruimte van € 1.103,-. Het hof acht daarvan 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, hetgeen neerkomt op een draagkracht van € 772,- per maand te vermeerderen met het fiscaal voordeel van € 63,- per maand voor zover de verkoop van de echtelijke woning nog plaatsvindt in 2014. Met ingang van 1 januari 2015 komt het fiscaal voordeel bij betaling van kinderalimentatie te vervallen.
Verdeling kosten kinderen
20. Tussen partijen staat onbestreden vast dat de moeder geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
Zorgkorting
21. Tussen partijen is in geschil of al dan niet rekening dient te worden gehouden met de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting van 15%. De moeder stelt dat er geen feitelijke omgang tussen de vader en de minderjarigen plaatsvindt en er derhalve geen rekening dient te worden gehouden met de zorgkorting.
22. Het hof zal ondanks het verweer van de moeder rekening houden met een zorgkorting en overweegt hiertoe als volgt. De vader heeft ter zitting verklaard heel graag de eerder vastgestelde zorgregeling met de minderjarigen na te komen. Door de vader is gesteld dat de moeder de omgang tussen de vader en de minderjarigen in de weg staat. De moeder heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden. Hoewel het contact moeizaam verloopt, probeert de vader het contact tussen hem en de minderjarigen te herstellen. Nu eerder wel sprake was van omgang en van contra-indicaties niet is gebleken, gaat het hof gaat er vanuit dat de omgangsregeling zal worden hervat. Er zal dan ook rekening worden gehouden met een zorgkorting. De zorgkorting bedraagt in 2013 15% van € 736,-, hetgeen neerkomt op € 110,- per maand. In 2014 bedraagt de zorgkorting 15% van € 744,-, hetgeen neerkomt op € 112,- per maand. Gelet op het feit dat de draagkracht van de vader tot ‘periode 4’ ontoereikend is om zijn aandeel in de kosten van de kinderen te voldoen, zal tot het moment van verkoop van de echtelijke woning geen rekening worden gehouden met de zorgkorting. Na verkoop van de echtelijke woning kan daar wel rekening mee worden gehouden, gezien de vermoedelijke draagkracht vanaf dat moment.
23. Het vorenstaande leidt tot de volgende door de vader te betalen kinderalimentatie:
  • over de periode van 26 augustus 2013 tot 1 januari 2014: € 182,50 per maand per kind;
  • over de periode van 1 januari 2014 tot 1 juli 2014: € 168,95 per maand per kind. Hoewel het hof de kinderalimentatie becijfert op € 165,- per maand, heeft de vader aangeboden een bedrag van € 168,95 te betalen, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen;
  • over de periode vanaf 1 juli 2014 tot aan de datum van de verkoop en levering van de echtelijke woning: € 138,- per maand per kind.
Hoewel de vader in zijn schriftelijke petitum geen knip heeft gemaakt in de periode vanaf 1 januari 2014 tot aan de verkoop van de echtelijke woning, zijn de hogere huurlasten per 1 juli 2014 wel onderdeel van het geschil tussen partijen geweest en zal het hof, ondanks het schriftelijke petitum van de vader wel rekening houden met deze omstandigheid.
- vanaf de datum verkoop en levering van de echtelijke woning stelt het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie vast op € 316,- per kind per maand (behoefte van € 744,- te verminderen met de zorgkorting van € 112,-).

Partneralimentatie

24. De moeder stelt dat zij behoefte heeft aan een door de vader te betalen partneralimentatie van € 396,- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de moeder € 1.573,- netto per maand bedraagt en dat haar behoeftigheid € 823,- netto per maand bedraagt.
25. Gelet op de voorrangsregel krachtens artikel 1:400 Burgerlijk Wetboek heeft de onderhoudsverplichting van de vader jegens de minderjarigen voorrang boven de onderhoudsverplichting van de vader jegens de moeder. Gelet op het vorenoverwogene ter zake van de kinderalimentatie heeft de vader aldus tot aan de datum van de verkoop en levering van de echtelijke woning geen draagkracht om enig bedrag aan partneralimentatie te betalen.
26. Ter zake de periode na verkoop van de echtelijke woning overweegt het hof als volgt. Bij het berekenen van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van het bruto jaarinkomen 2013 van € 51.771,-. Het hof zal rekening houden met de in rechtsoverweging 7 genoemde correctie ten behoeve van de premie prepensioen.
27. Het hof houdt rekening met de volgende onbestreden lasten:
  • een huurlast van € 743,- per maand, te vermeerderen met de algemene servicekosten van € 50,- per maand en te verminderen met de in de bijstandsnorm opgenomen forfaitaire woonlast;
  • een premie ziektekostenverzekering van € 109,- per maand te vermeerderen met een eigen risico van € 29,- per maand en te verminderen met het in de bijstandsnorm opgenomen nominale deel premie Zorgverzekeringswet.
28. Voorts houdt het hof bij het berekenen van de draagkracht ten behoeve van de partneralimentatie - conform de richtlijnen - rekening met het volledige door de vader te betalen aandeel in de kosten van de kinderen, aldus voor toepassing van de zorgkorting, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 744,-.
29. Dit leidt ertoe dat de vader met ingang van de datum waarop de echtelijke woning is verkocht en geleverd een beschikbare draagkracht heeft van € 113,- per maand. De vader heeft aangeboden een partneralimentatie te betalen van € 119,- per maand, zodat het hof dienovereenkomstig zal beslissen. Vanaf 1 januari 2015 beschikt de vader niet langer over draagkracht aangezien met ingang van 1 januari 2015 het fiscaal voordeel bij betaling van kinderalimentatie komt te vervallen. Weliswaar heeft de vader in zijn schriftelijke petitum verzocht een partneralimentatie vast te stellen van € 119,- per maand, doch uit zijn draagkrachtberekening blijkt dat hij bij de berekening hiervan uit is gegaan van de fiscaliteiten van 2014. Toepassing van de juiste fiscale regelgeving met betrekking tot de persoonsgebonden aftrekpost voor de uitgaven levensonderhoud kinderen met ingang van 1 januari 2015, hetgeen ook uitdrukkelijk door partijen is verzocht, leidt ertoe dat de vader met ingang van 2015 geen draagkracht meer heeft om enig bedrag aan partneralimentatie te betalen, zodat vaststelling van een partneralimentatie van € 119,- in strijd zou zijn met de wettelijke maatstaven, hetgeen de vader, gelet op de door hem overgelegde draagkrachtberekening, niet met zijn verzoek heeft beoogd. Indien de echtelijke woning na 1 januari 2015 zal worden verkocht bedraagt aldus de door de vader te betalen partneralimentatie nihil.
Terugbetaling
30. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vader over de periode vanaf 26 augustus 2013 een te hoog bedrag aan partner- en kinderalimentatie heeft betaald. De moeder heeft niet gesteld dat zij niet in staat is tot terugbetaling van de door haar teveel ontvangen onderhoudsbijdragen. Nu tussen partijen onbestreden vaststaat dat er een bod is uitgebracht op de echtelijke woning, waarbij overwaarde kan worden gerealiseerd, is het hof van oordeel dat de moeder na verkoop van de echtelijke woning in staat moet worden geacht het door de vader teveel betaalde aan hem terug te betalen.
31. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 13 februari 2013 van het hof Den Haag - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • over de periode van 26 augustus 2013 tot 1 januari 2014 op € 182,50 per maand per kind;
  • over de periode van 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 op € 168,95,- per maand per kind;
  • over de periode vanaf 1 juli 2014 tot aan de verkoop van de echtelijke woning op: € 138,- per maand per kind;
  • vanaf de datum van de verkoop en levering van de echtelijke woning op € 316,- per maand per kind,
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 13 februari 2013 van het hof Den Haag - de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud over de periode vanaf de datum verkoop en levering echtelijke woning tot en met 31 december 2014 op € 119,- per maand;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 13 februari 2013 van het hof Den Haag - de door de vader aan de moeder te betalen uitkering tot levensonderhoud over de periode na de datum verkoop en levering echtelijke woning met ingang van 1 januari 2015 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Warnaar en Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2014.