ECLI:NL:GHDHA:2014:3763

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
200.155.363/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Obbink-Reijngoud
  • Van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging voor schenkingen door bewindvoerders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van bewindvoerders tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, waarin een verzoek tot machtiging voor het doen van schenkingen werd afgewezen. De bewindvoerders, die ook de ouders zijn van de neef en nicht van de rechthebbende, verzochten het hof om hen de machtiging te verlenen om een schenking van € 50.000,- aan elk van de twee kinderen te doen. De rechthebbende, een 91-jarige vrouw die wilsonbekwaam is, beschikt over voldoende vermogen om in haar levensonderhoud te voorzien. De bewindvoerders voerden aan dat de rechthebbende in het verleden een schenkingstraditie had, maar het hof oordeelde dat deze traditie onvoldoende was aangetoond.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De kantonrechter had eerder al bepaald dat de bewindvoerders geen machtiging konden krijgen voor de schenkingen, omdat er geen duidelijke schenkingstraditie was aangetoond. Het hof sluit zich aan bij deze beoordeling en benadrukt dat schenkingen in beginsel niet zijn toegestaan als het liquide vermogen van de rechthebbende door de schenking onder de € 30.000,- zou komen. De bewindvoerders konden niet aantonen dat de schenkingen in het belang van de rechthebbende zouden zijn of dat deze haar leefomgeving zouden verbeteren.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarmee het verzoek van de bewindvoerders werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de rechters Husson, Obbink-Reijngoud en Van Veen, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 november 2014
Zaaknummer : 200.155.363/01
Zaaknummer rechtbank : 3086505/14-82675
[appellanten],
beiden wonende te [woonplaats 1],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerders,
advocaat mr. G.L. Maaldrink te Den Haag,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[naam 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1923,
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de rechthebbende.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Bewindvoerders zijn op 4 september 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
6 juni 2014 van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de bewindvoerders:
  • op 11 september 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 28 oktober 2014 een faxbericht met bijlagen.
De zaak is op 30 oktober 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- bewindvoerders, bijgestaan door hun advocaat.
De advocaat heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 31 december 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de bestreden beschikking. Bij beschikking van 31 december 2008 is - voor zover hier van belang - een bewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende ingesteld en zijn bewindvoerders als zodanig benoemd. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter aan bewindvoerders machtiging verleend tot het doen van een schenking van € 2.092,- aan tien met name genoemde personen uit het vermogen van rechthebbende. Het verzoek van bewindvoerders tot machtiging voor het doen van een schenking uit het vermogen van rechthebbende aan [naam 2] en [naam 3] van € 50.000,- per persoon is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot machtiging voor het doen van schenkingen van € 50.000,- aan de neef en de nicht van rechthebbende, [naam 2] en [naam 3].
2. Bewindvoerders, ouders van de neef en nicht, verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek tot machtiging voor het doen van de twee (eenmalige) schenkingen ten bedrage van € 50.000,- aan genoemde neef en nicht van de rechthebbende werd afgewezen en, rechtdoende in appel voorts primair alsnog de gevraagde machtiging - en subsidiair van zodanig bedrag als het hof in goede justitie juist acht - te verlenen, met zodanige verdere beschikking als het hof juist acht.
3. De bewindvoerders - zus en zwager van rechthebbende - voeren het volgende aan. Het verzoek betreft twee eenmalige van schenkbelasting vrijgestelde schenkingen, waarvoor de wetgever een fiscale faciliteit heeft geschapen die op 31 december 2014 ten einde komt. Rechthebbende, thans 91 jaar oud en wilsonbekwaam, beschikt over ruim voldoende vermogen om in haar eigen levensonderhoud en zorg te kunnen voldoen en is zelf kinderloos. Rechthebbende heeft in 1983 bij uiterste wilsbeschikking haar (andere) zus [naam 4] als enig erfgenaam benoemd, maar deze is inmiddels, kinderloos en ongehuwd, overleden. Rechthebbende wordt gediscrimineerd door niet gebruik te mogen maken van deze eenmalige mogelijkheid om haar familie te kunnen steunen bij hun woonlasten. De AWBZ-bijdrage van rechthebbende zal door de schenkingen niet verminderen.
4. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht het verzoek van bewindvoerders tot het doen van een schenking van € 50.000,- aan [naam 2] en van € 50.000,- aan [naam 3], zoon en dochter van bewindvoerders, heeft afgewezen. Daarbij overweegt het hof als volgt. Op grond van de “Aanbevelingen Meerderjarigenbewind” van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) geldt dat een door de bewindvoerder(s) ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, waarvan in onderhavige zaak sprake is, wordt afgewezen indien geen schenkingstraditie wordt aangetoond. In bijzondere, door de bewindvoerder(s) aan te voeren, omstandigheden kan daarvan worden afgeweken indien het belang van de rechthebbende dat vereist, dan wel indien de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert. Voorts wordt een schenking in beginsel niet toegestaan als het liquide vermogen van de rechthebbende als gevolg van die schenking minder dan € 30.000,- komt te bedragen.
5. Het hof sluit zich bij de aanbeveling aan. Naar het oordeel van het hof is voornoemde schenkingstraditie in onderhavige zaak onvoldoende aangetoond. Ter zitting hebben bewindvoerders verklaard dat hun (schoon)zus weliswaar gedurende de minderjarigheid van de kinderen van bewindvoerders voor hen heeft gespaard; na de meerderjarigheid beperkte zij zich tot een gift van ongeveer € 50,- à € 100,- per jaar ter gelegenheid van verjaardagen. Hoeveel rechthebbende destijds voor de kinderen van de bewindvoerders zou hebben gespaard, is niet duidelijk geworden. Gesteld noch gebleken is dat de rechthebbende de bedoeling heeft gehad om haar neef en nicht een dergelijke som geld te schenken, dan wel te lenen, ten behoeve van de aankoop/onderhoud van onroerend goed, al dan niet gedreven door fiscale overwegingen. Naar het oordeel van het hof hebben de bewindvoerders dan ook niet aangetoond dat rechthebbende gebruik zou hebben gemaakt van de tijdelijke verruiming van de vrijstelling van schenkbelasting voor een eigen woning, ex artikel 33a Successiewet 1956. Voorts is niet gebleken dat met de schenking de belangen van de rechthebbende zijn gediend.
6. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de rechtbank het verzoek in zoverre terecht heeft afgewezen. Het hof beslist derhalve als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Obbink-Reijngoud en Van Veen, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2014.