In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, wegens diefstal van een fiets, die toebehoorde aan Politie Haaglanden. De tenlastelegging betrof het wegnemen van de fiets op 19 oktober 2013 te Voorburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
De verdediging voerde aan dat de verdachte door de politie was uitgelokt tot het meenemen van de fiets, die niet op slot stond en opvallende kenmerken had. De raadsman verzocht om bewijsuitsluiting, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet door de politie was gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht. Het hof verwierp het verweer en oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij de fiets naar het politiebureau wilde brengen.
Het hof achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en vernietigde het eerdere vonnis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de diefstal niet alleen financiële schade voor de benadeelde met zich meebracht, maar ook onrustgevoelens en overlast. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, wat meegewogen werd in de strafmotivering.