ECLI:NL:GHDHA:2014:3831

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
200.143.225
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • M. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding omgangsregeling en schorsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende een omgangsregeling tussen de vrouw en de man, die eerder een affectieve relatie hadden. De vrouw, appellante, heeft een verzoek ingediend tot schorsing van een eerdere omgangsregeling die door de bodemrechter was vastgesteld. De bodemrechter heeft op 10 juni 2014 de omgangsregeling geschorst, wat de basis vormt voor de vrouw's verzoek in het kort geding. Het hof oordeelt dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar verzoek tot schorsing, aangezien de bodemrechter al een beslissing heeft genomen die de eerdere regeling opzijzet. Het hof benadrukt dat de kort geding procedure niet bedoeld is om in de bodemprocedure over hetzelfde geschil te oordelen. De vrouw had eerder een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken, wat leidde tot de tussenbeschikking van de rechtbank Den Haag op 10 juni 2014. Het hof concludeert dat de vrouw geen recht meer heeft op de omgangsregeling zoals deze eerder was vastgesteld, en dat de dwangsommen die aan de vrouw waren opgelegd, komen te vervallen. Het hof compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 25 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.143.225
Zaak-rolnummer Rechtbank : C/09/457665/KG ZA 14-9
arrest van 25 november 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. F.R. Brouwer, te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. ing. J. De Koning, te Lisse.

1.Het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest in incident van 3 juni 2014.
Op 1 juli 2014 heeft de man een conclusie van antwoord genomen.
Op 29 juli 2014 heeft de vrouw een akte houdende uitlating producties genomen.
Bij akte van 9 september 2014 heeft de man nog een antwoordakte genomen.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de vrouw wordt gevorderd: het vonnis van 11 februari 2014 van de rechtbank Den Haag gewezen tussen partijen te vernietigen ten aanzien van de afwijzing van de tweede vordering in conventie en de toewijzing van de vorderingen in reconventie en, opnieuw rechtdoende:
  • primair te bepalen dat het recht op omgang van de man met [naam kind] met onmiddellijke ingang wordt geschorst voor de duur van het onderzoek van de raad voor de kinderbescherming, althans voor de duur van 6 maanden vanaf de datum van het in deze zaak te wijzen arrest, althans voor een dusdanige periode als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
  • subsidiair te bepalen dat de zorgregeling bij beschikking d.d. 19 januari 2011 door de rechtbank Den Haag vastgesteld wordt gewijzigd, met dien verstande dat [naam kind] voor de duur van het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming, althans voor de duur van 6 maanden vanaf de datum van het in deze zaak te wijzen arrest, althans voor een dusdanige periode als het hof in goede justitie vermeent te behoren een beperkt aantal uren per week (begeleide) omgang met de man zal hebben, waarbij overnachting wordt uitgesloten;
  • de man (alsnog) in zijn reconventionele vorderingen niet-ontvankelijke te verklaren, althans zijn vorderingen af te wijzen;
  • een en ander met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
Aard van de kort geding procedure
3. De aard van de kort geding procedure is dat de voorzieningenrechter slechts een ordemaatregel geeft en niet ten principale oordeelt. Voorkomen moet worden dat zowel in kort geding als in de bodemprocedure over hetzelfde geschil ten principale wordt geprocedeerd.
Beschikking bodemrechter 10 juni 2014
4. Uit de gewisselde stukken volgt dat de vrouw op 10 maart 2014 een verzoekschrift heeft ingediend tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het gezag.
5. De rechtbank Den Haag heeft op 10 juni 2014 - op het door de vrouw ingediende verzoek - een tussenbeschikking gegeven.
6. Uit voornoemde tussenbeschikking volgt het volgende:
  • de rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat er zo snel mogelijk contact is tussen de vader en de minderjarige, mits de veiligheid van de minderjarige is gewaarborgd;
  • iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling zal, in afwachting van het verloop van de gesprekken met de gezinsvoogd en het resultaat daarvan, worden aangehouden. Tevens zal de rechtbank de bij vonnis van 11 februari 2014 opgelegde omgangsregeling van de beschikking van 19 januari 2011 opschorten.
7. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen belang meer bij het onderhavige appel voor zover dit ziet op het recht op omgang en de zorgregeling aangezien de bodemrechter in de rechtbank Den Haag in zijn beschikking van 10 juni 2014 de omgangsregeling heeft geschorst. Door deze beslissing is de ordemaatregel van de voorzieningenrechter zoals bepaald in haar vonnis van 11 februari 2014 komen te vervallen per 10 juni 2014. Tot aan die datum waren beide partijen gebonden aan de ordemaatregel. Het is aan de feitenrechter om te oordelen of aan het vonnis een dwangsom wordt verbonden. Gezien de aard van het geschil – een conflict tussen de ouders met betrekking tot de omgangsregeling – is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht een dwangsom heeft opgelegd om eigenrichting van de vrouw te voorkomen.
8. Gezien het feit dat de bodemrechter op 10 juni 2014 de omgangsregeling heeft geschorst en daarmee ook de voorlopige ordemaatregel van de voorzieningenrechter opzij heeft gezet, komt daarmee naar het oordeel van het hof tevens te vervallen dat de vrouw dwangsommen zou verbeuren indien zij geen uitvoering zou geven aan het vonnis van de voorzieningenrechter.
9. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen behoeven de grieven van de vrouw geen verdere bespreking meer.
Proceskosten
10. Gezien de aard van het conflict en het feit dat partijen vroeger een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten in hoger beroep te compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 11 februari 2014 tussen de partijen gewezen voor zover het betreft de periode tot 10 juni 2014;
vernietigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 11 februari 2014 tussen de partijen gewezen voor zover het betreft de periode met ingang van 10 juni 2014 en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vrouw in conventie af;
wijst de vorderingen van de man in reconventie af;
compenseert de proceskosten van partijen in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Stollenwerck en Sutorius-van Hees is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.