ECLI:NL:GHDHA:2014:3842

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
22-003292-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van mensensmokkel door schijnhuwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981, was beschuldigd van mensensmokkel door het aangaan van een schijnhuwelijk. De tenlastelegging betrof het helpen van een vrouw, geboren in 1982 in Nigeria, bij het verkrijgen van verblijf in het Verenigd Koninkrijk. De verdachte zou dit hebben gedaan uit winstbejag, maar het hof oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte uit winstbejag had gehandeld. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg, verworpen. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 7 en 14 oktober 2014 zijn de argumenten van de verdediging en de vordering van de advocaat-generaal besproken. De verdediging had verzocht om het horen van getuigen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen. Het hof heeft geconcludeerd dat het bewijs voor de beschuldiging onvoldoende was en heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Het vonnis van de rechtbank kon niet in stand blijven, en het hof heeft opnieuw recht gedaan door de verdachte vrij te spreken.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003292-13
Parketnummer: 10-963073-12
Datum uitspraak: 21 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 7 oktober 2014 en 14 oktober 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 03 juni 2010 te Breda en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten een vrouw genaamd/zich noemende [betrokkene] (geboren op [geboortejaar] 1982 te Nigeria), (telkens) uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in het Verenigd Koninkrijk, in elk geval in een lidstaat van de Europese Unie of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, hebbende/zijnde verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
- contact gelegd/gehad en/of onderhouden met voornoemde - onrechtmatig in het Verenigd Koninkrijk wonende/verblijvende - [betrokkene] en/of
- onder verstrekking van een adres in het Verenigd Koninkrijk (als zijnde verdachtes woonadres) in/voor het Verenigd Koninkrijk een National Insurance Number aangevraagd en (op 19 januari 2010) verkregen, terwijl verdachte in Nederland ingeschreven en/of woonachtig was, en/of
- met die [betrokkene] (op 27 februari 2010) in het Verenigd Koninkrijk een schijnhuwelijk aangegaan en/of
- een op basis van voormeld schijnhuwelijk door/namens [betrokkene] (op 03 juni 2010) ingediende aanvraag voor een EER-verblijfsvergunning ondersteund met verdachtes Nederlandse identiteitskaart en/of
- ( een) (retour)vlucht(en) naar het Verenigd Koninkrijk gemaakt in het kader van voornoemd schijnhuwelijk en/of van (een) (andere) in het Verenigd Koninkrijk te verrichten handeling(en) ten behoeve van het - voor die [betrokkene] - verschaffen van verblijf, welke door verdachte gemaakte (retour)vlucht(en) voor hem was/waren geboekt en/of betaald.
Onderzoekswensen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2014 zijn verzoeken tot het horen van getuigen, zoals die bij grieven van 17 juli 2013 waren ingediend, herhaald
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat de raadsman deze verzoeken ook ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2014 naar voren heeft gebracht. Het hof heeft deze verzoeken toen gemotiveerd afgewezen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2014 geen nieuwe feiten of omstandigheden aan deze verzoeken ten grondslag gelegd, zodat het hof deze verzoeken opnieuw afwijst overeenkomstig de motivering als weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 oktober 2014.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. Het hof acht hetgeen gerelateerd is als opmerking van verdachte in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2012 van de Koninklijke Marechaussee met nr. 1211140921.1440 (p. 179 en 180) daarvoor onvoldoende, nu het hof – met de raadsman van de verdachte – van oordeel is dat deze opmerking voor meerderlei uitleg vatbaar is en overig bewijs voor wat betreft het bestanddeel winstbejag ontbreekt. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op het bovenstaande behoeft het voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het horen van de verbalisant [verbalisant] geen bespreking meer.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2014.