In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij een incident op een antiekmarkt. De verdachte heeft, naar aanleiding van een onenigheid over een weggegooid propje, de aangeefster, een 84-jarige vrouw, een duw gegeven, waardoor zij ten val kwam en een fractuur in haar rechter schouder opliep. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek in eerste aanleg en het hoger beroep, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van mishandeling, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht aan de aangeefster. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wel het meest subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk het opzettelijk duwen van de aangeefster, waardoor zij letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,00. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en het vonnis waarvan beroep vernietigd.