ECLI:NL:GHDHA:2014:3851

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
22-004693-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïneverkoopzaak na gebrek aan bewijs voor medeplegen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was primair ten laste gelegd het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het verkopen van cocaïne en subsidiair het medeplegen van een poging tot het verkopen van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging. Tijdens de zittingen in zowel eerste aanleg als hoger beroep is het dossier onderzocht, waarbij de advocaat-generaal een veroordeling had gevorderd. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar in hoger beroep werd deze veroordeling vernietigd.

Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte en zijn medeverdachten niet voldoende bewijs boden voor een bewuste en nauwe samenwerking, wat vereist is voor het medeplegen. De verklaringen in het proces-verbaal werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat de verdachte en zijn medeverdachten steeds gelijkluidend hadden verklaard. Dit leidde het hof tot de conclusie dat er geen overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de bewijsvoering en de noodzaak voor een duidelijke en overtuigende samenwerking tussen verdachten om tot een veroordeling te komen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken, waarmee het eerdere vonnis niet in stand kon blijven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004693-13
Parketnummer: 10-742563-12
Datum uitspraak: 16 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 oktober 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van voorarrest, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ter zake van feit 2.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer handelshoeveelhe(i)d(en) en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
- de/een inzittende(n) van een auto met Frans kenteken, in elk geval een buitenlands kenteken, gewenkt en/of (vervolgens) aangesproken en/of (daarbij) gezegd/gevraagd: "I have cocaïne" en/of "Okay, no problem. I have good cocaïne. My brother will bring and you can test it" en/of
- ( vervolgens) aan die/een inzittende(n) voorgesteld en/of met die/een inzittende(n) afgesproken dat die inzittende(n) achter verdachte en/of haar mededader(s) aan zou(den) rijden naar een plaats of pand waar die/een inzittende(n) een dealer/verkoper van cocaïne zou(den) treffen en/of
- ( vervolgens) die/een inzittende(n) een (zogenaamd) "gripzakje" (inhoudende een witte substantie) overhandigd en/of
- ( vervolgens) die/een inzittende(n) gezegd dat men zelfs twintig kilo zou kunnen leveren;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 december 2012 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], (beiden) hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond, één of meer gebruikershoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft hij verdachte, en/of (één of meer van) verdachtes mededaders, opzettelijk
- die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] aangesproken en/of daarbij gezegd/gevraagd: "I have cocaïne" en/of ""Okay, no problem. I have good cocaïne. My brother will bring and you can test it" en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] voorgesteld en/of afgesproken achter verdachte en/of haar mededader te rijden naar een plaats of pand waar [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] een daeler/verkoper van cocaïne zou(den) treffen en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] een (zogenaamd) "gripzakje" (inhoudende een witte substantie) overhandigd en/of
- ( vervolgens) die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] gezegd dat men zelfs twintig kilo zou kunnen leveren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdachte is primair ten laste gelegd het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot - kort gezegd – het verkopen van cocaïne en subsidiair het medeplegen van een poging tot het verkopen van cocaïne.
Het hof is van oordeel dat het dossier, zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting, geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder uit het proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2012 (nr. PL17P0 2012577448-12), heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat van een voor het tenlastegelegde medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] sprake is geweest.
Op voet van het in dit proces-verbaal gerelateerde, vloeit de aan de verdachte toe te rekenen bewuste en nauwe samenwerking in overwegende mate voort uit diens uitlatingen. Het komt naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak derhalve aan op de aan deze uitlatingen toe te kennen betekenis en dat vergt een zorgvuldige verslaglegging in het proces-verbaal, niet alleen van de bewoordingen waarin waargenomen uitlatingen zijn gevat, maar ook van degene(n) die aan het woord is of zijn.
Afgezien van één uitlating die de verdachte als enige heeft gedaan, gaat het steeds om uitlatingen die hij woordelijk gelijkluidend en tegelijk met [medeverdachte 1] tot de verbalisanten heeft gericht. Het hof acht het hoogstuitzonderlijk dat beide verdachten zich steeds woordelijk gelijkluidend en tegelijk hebben uitgelaten, maar acht dat op zichzelf niet voldoende reden om aan de inhoud van dit proces-verbaal voorbij te gaan.
Ronduit onaannemelijk is echter dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] zou hebben gezegd dat de verbalisanten [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] moesten wachten op
zijn broer, zoals toch zou volgen uit het in voornoemd proces-verbaal opgenomen ambtsedig relaas :”Wij hoorden [medeverdachte 1] en [verdachte] zeggen dat wij moesten wachten op zijn broer (…).”. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat er niet voetstoots van kan worden uitgegaan dat de in het proces-verbaal gerelateerde en mede aan de verdachte toegeschreven uitlatingen met de vereiste zorgvuldigheid zijn opgenomen. Dientengevolge is uit dit proces-verbaal onvoldoende duidelijk of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en dient de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. M. Mees,
in bijzijn van de griffier mr. C. de Bruin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 oktober 2014.
Mr. M. Mees is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.