ECLI:NL:GHDHA:2014:3861

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
200.138.671/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en toedeling van vermogensbestanddelen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld. De rechtbank had op 16 september 2013 bepaald dat de gemeenschap, die sinds 26 november 1997 bestond en op 8 december 2010 door echtscheiding was ontbonden, verdeeld moest worden. De man vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis zou vernietigen en zijn vorderingen alsnog zou toewijzen, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep de vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen vroeg.

Tijdens de zitting op 3 maart 2014 zijn partijen verschenen met hun advocaten en is er een comparitie van partijen gehouden. De man vorderde onder andere een vergoeding voor de inboedel in de echtelijke woning en de waarde van de onderneming van de vrouw. Het hof heeft de vorderingen van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De vrouw heeft haar vorderingen ook onderbouwd, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende had gespecificeerd wat de inboedel in de vakantiewoning in Marokko inhield.

Het hof heeft uiteindelijk het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en bepaalde bedragen vastgesteld die de vrouw aan de man moest betalen, waaronder bedragen voor de inboedel en de onderneming. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd, en het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan op 11 november 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.138.671/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : 98326/HA ZA 12-2131

arrest van de familiekamer d.d. 11 november 2014

inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, tevens appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.

Het geding

De man is bij exploot van 6 december 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2013.
Ter rolzitting van 28 januari 2014 heeft de man een memorie van grieven ingediend met veertien producties.
Bij arrest van 28 januari 2014 heeft het hof een comparitie van partijen gelast.
Ter zitting van 3 maart 2014 is een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep ingediend.
De comparitie van partijen is gehouden op 3 maart 2014. Partijen zijn verschenen met hun advocaten. Voor de man is tevens een tolk in de Marokkaans-Arabische taal, Z. Hamidi, verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ter rolzitting van 13 mei 2014 is de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep ingediend.
De vrouw heeft ter rolzitting van 13 mei 2014 een akte ingediend, met bijgevoegd een productie.
De man heeft ter rolzitting van 10 juni 2014 een antwoordakte met vijf producties ingediend.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd waarna een datum voor arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de verdeling vastgesteld, althans de wijze van verdeling gelast van de op 8 december 2010 door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap, zoals deze tussen partijen – dit is niet in geschil – sedert 26 november 1997 bestond. Daarbij zijn over en weer ter zake van diverse vermogensbestanddelen overbedelingsvorderingen vastgesteld. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
2. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van de man alsnog zal toewijzen. In dit verband vordert de man dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
- partijen zal bevelen over te gaan tot verkoop van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaatsnaam];
- zal bepalen dat de vrouw met betrekking tot de verkochte grond in [Marokko] aan de man een bedrag van € 22.276, - dient te betalen;
- zal bepalen dat de vrouw aan de man ter zake van inboedelgoederen in de echtelijke woning een bedrag van € 2.500, - zal betalen;
- zal bepalen dat de vrouw aan de man ter zake van de onderneming [volgt naam]’ een bedrag van € 25.000, - dient te betalen;
- de vrouw zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man in hoger beroep en tot bekrachtiging in zoverre van het bestreden vonnis. In incidenteel hoger beroep vordert de vrouw de vernietiging van het bestreden vonnis en een toewijzing van haar vorderingen. Deze houden, naar het hof begrijpt, in: een vergoeding voor inboedelzaken in de woning van partijen in Marokko, betaling door de man van een bedrag van € 3.500, - ter zake van de auto van partijen die zich in Marokko bevindt en bepaling van het overbedelingsbedrag voor de auto in Nederland, door de vrouw aan de man te voldoen, op € 375, -.
4. In hoger beroep zijn tussen partijen daarom nog in geschil: de toedeling van de echtelijke woning, de waarde van de grond in [Marokko], de waarde van de inboedel van de echtelijke woning, de waarde van de door de vrouw gedreven onderneming, de (waarde van de) inboedel van de woning in Marokko, de auto van partijen ([merk]) die zich in Marokko bevindt en de waarde van de auto van partijen die zich in Nederland bevindt ([merk]). Partijen zijn het er over eens dat als peildatum voor de waardering van de diverse bestanddelen 8 december 2010 heeft te gelden.
Echtelijke woning
5. Partijen hebben ter zitting van 3 maart 2014 een aantal afspraken met elkaar gemaakt. Ten aanzien van de echtelijke woning is overeengekomen dat uit de verkoopopbrengst van de woning in Marokko een doorlopend krediet zal worden afgelost, waarna de vrouw drie maanden de tijd heeft om de hypothecaire lening voor de echtelijke woning uitsluitend op haar naam te verkrijgen. Het hof constateert dat ten aanzien van deze woning niets meer valt te beslissen, nu partijen het hof niet andersluidend hebben bericht. De twee eerste grieven van de man, die de toedeling van de echtelijke woning betreffen, worden daarom gepasseerd. Tegen het door de rechtbank bepaalde bedrag, dat de man aan de vrouw in verband met deze toedeling dient te voldoen, is geen grief gericht. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd.
Grond [Marokko]
6. In zijn derde en vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de (door de vrouw) verkochte grond in [Marokko] heeft bepaald op € 22.400,-, zodat aan de man een bedrag van € 11.200, - toekomt. De man stelt dat de verkoopprijs niet de waarde vertegenwoordigt; deze is volgens een beëdigd taxateur te stellen op € 44.552, -. De vrouw heeft dan ook de gemeenschap benadeeld. Het kan zijn dat de vrouw een hoger bedrag heeft ontvangen, de vrouw dient dit inzichtelijk te maken.
7. De vrouw stelt dat zij bewijs heeft geleverd van het verkoopbedrag. De aangifte is door de belastingdienst geaccepteerd. Bij de verkoop heeft zij zich laten informeren door een makelaar.
8. Het hof overweegt dat de omstandigheid, dat een makelaar in opdracht van de man de waarde van de grond op een hoger bedrag heeft getaxeerd dan waarvoor de grond zou zijn verkocht, niet wil zeggen dat daarom sprake is van benadeling. De grond is op 14 maart 2011 door de vrouw aan een derde verkocht en geleverd. De man heeft de juistheid van de door de vrouw ter zake overgelegde documenten niet betwist. De omstandigheid dat nadien, in 2012, de grond op een hoger bedrag is getaxeerd, maakt niet dat de vrouw, door akkoord te gaan met deze verkoopprijs, de gemeenschap heeft benadeeld. Dat de vrouw naast het uit de verkoopakte blijkende verkoopbedrag nog een bedrag zou hebben ontvangen, is door de man niet onderbouwd. De beide grieven falen.
Inboedel voormalige echtelijke woning
9. De man voert in de vijfde en zesde grief aan dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering, een vergoeding door de vrouw aan hem wegens overbedeling voor de inboedelzaken, heeft afgewezen. De man stelt dat de gemiddelde waarde van de inboedel van een woning volgens de inboedelwaardemeter € 40.000,- is. De man stelt de waarde van de inboedelzaken in de echtelijke woning, gelet op het feit dat deze volledig was ingericht en ook apparatuur bevatte, op € 5.000, - en vordert dat de vrouw hem een bedrag van € 2.500, - zal betalen.
10. De vrouw betwist dat de man alleen zijn jas heeft meegenomen. De inboedelzaken zijn verdeeld. De man komt dan ook geen vordering wegens overbedeling toe.
11. Het hof overweegt dat de man ook in hoger beroep zijn vordering niet heeft onderbouwd. Een specificatie van de inboedel, met data van aanschaf en aanschafprijzen, ontbreekt. Het hof kan dan ook niet beoordelen of de vrouw op dit punt is overbedeeld en is van oordeel dat de rechtbank de vordering van de man terecht heeft afgewezen.
De onderneming van de vrouw
12. De man voert in de zevende grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de onderneming die de vrouw drijft geen waarde vertegenwoordigt en dat de vrouw hem ter zake geen vergoeding verschuldigd is. De waarde van de goederen in de onderneming vertegenwoordigt al € 20.000, -.
13. De vrouw heeft de stelling van de man betwist. Zij is begin 2010 met de onderneming begonnen. In 2010 heeft zij een negatief resultaat van € 5.187, - geboekt.
14. Het hof overweegt dat partijen ter zitting op 3 maart 2014 zijn overeengekomen dat de vrouw zal zorg dragen voor een accountantsverklaring waaruit zal kunnen volgen dat de overgelegde stukken over de onderneming juist zijn en dat zij deze verklaring zal verstrekken aan de advocaat van de man. De vrouw heeft bij akte een verklaring van de boekhouder overgelegd, waarin deze vermeldt dat de waarde van de onderneming op dit moment, 19 februari 2014, nog op nihil is te stellen. Nu de man daar verder niet op ingaat, zal het hof de waarde van de onderneming per 8 december 2010 eveneens op nihil stellen, zodat deze grief van de man faalt en de vordering van de man ter zake tot betaling van een bedrag ad € 25.000,= zal worden afgewezen.
Inboedel woning Marokko
15. De vrouw voert in de eerste grief in het incidenteel hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte de vordering van de vrouw ten aanzien van de inboedel, welke zich bevindt in de woning van partijen in Marokko, heeft afgewezen. Deze vakantiewoning was volledig ingericht. De foto’s van het interieur heeft de man verduisterd waardoor de vrouw in bewijsnood is.
16. De man betwist dit. Hij heeft de vrouw niet in bewijsnood gebracht. De vakantiewoning had een minimale inboedel die telkens naar zijn moeder werd gebracht omdat het risico van diefstal bestond.
17. Het hof overweegt dat de vrouw, ook in hoger beroep, in het geheel niet heeft gespecificeerd waaruit de inboedel van de vakantiewoning bestond. Het hof kan de vordering van de vrouw dan ook niet beoordelen en komt niet toe aan bewijslevering. De grief van de vrouw wordt gepasseerd.
Auto in Marokko
18. De vrouw voert in de tweede grief aan dat de rechtbank ten onrechte de vordering ten aanzien van de auto in Marokko heeft afgewezen. Zij heeft het kentekenbewijs overgelegd waaruit volgt dat partijen de auto op 29 mei 2009 hebben gekocht. De waarde van deze auto is € 7.000, - ; de waarde van tweedehands auto’s is in Marokko hoger dan in Nederland.
19. De man stelt dat de auto is gestolen na 8 december 2010. Partijen waren daarvoor niet verzekerd en hebben geen uitkering ontvangen van de verzekering.
20. Uit het door de vrouw overgelegde stuk volgt dat de auto in de gemeenschap valt, gelet op de datum van aankoop. Het hof overweegt dat partijen ter comparitie van partijen ten overstaan van de raadsheer-commissaris zijn overeengekomen dat de man uiterlijk op 3 mei 2014 aan de vrouw een stuk zal overleggen waaruit blijkt per welke datum de auto in Marokko niet meer op naam van de man staat. De man heeft nog stukken overgelegd betreffende de ontvreemding van de auto. Het hof gaat er, gelet op de tussen partijen gemaakte afspraak, en nu de vrouw nadien niet anders heeft gesteld, van uit dat ter zake van deze auto niets meer valt te verdelen. Welke de waarde van de auto op de peildatum is, kan dan ook in het midden blijven.
Auto in Nederland
21. De vrouw voert in de derde grief aan dat de rechtbank de waarde van de auto in Nederland ten onrechte op € 3.200, - heeft vastgesteld. De vrouw heeft een tweetal offertes overgelegd waaruit een aanzienlijk lagere waarde volgt. De auto was beschadigd.
22. De man stelt dat het relaas van de vrouw ongeloofwaardig is.
23. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft betwist dat de waarde van auto veel lager ligt. De vrouw heeft offertes getoond van de waarde van de auto. De man is hier niet op ingegaan. Het hof zal uitgaan van een bedrag van € 750,-, het bedrag dat de vrouw bij een inruil van de auto daarvoor heeft kunnen ontvangen en zal bepalen dat de helft van dit bedrag de man toekomt. Het bestreden vonnis zal dan ook in zoverre worden vernietigd.
Slotsom
24. De slotsom is dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd als na te melden. Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld en zijn ex-echtelieden. Het hof zal daarom de proceskosten tussen partijen compenseren.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarin de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 1.600, - ter zake van de auto, een Peugeot 307 2.0 HD en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw te dezer zake tot betaling aan de man van een bedrag van € 375, -;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.E. Sutorius-van Hees en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.