ECLI:NL:GHDHA:2014:3911

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
200.149.497-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sutorius-van Hees
  • A. Labohm
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorbetaling hypotheekrente echtelijke woning door man na echtscheiding en fiscale aftrekbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de door de man te betalen partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding. De man had in hoger beroep de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2014 aangevochten, waarin de alimentatie en de verdeling van de bankrekeningen waren vastgesteld. De vrouw had in incidenteel appel verzocht om wijziging van de beschikking, met betrekking tot de partneralimentatie en de verdeling van de bankrekeningen. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 18 juni 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat de vrouw nog steeds in de voormalige echtelijke woning woont, terwijl de man de woonlasten van deze woning betaalt.

Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op een bedrag van € 6.198,- bruto per maand, rekening houdend met de welstand tijdens het huwelijk en de relevante omstandigheden. De man is gehouden om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen, die is vastgesteld op € 2.293,- bruto per maand, met ingang van 18 juni 2014. Het hof heeft ook geoordeeld over de fiscale aftrekbaarheid van de door de man betaalde hypotheekrente, waarbij is vastgesteld dat slechts de helft van de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is, omdat de vrouw het genot van de woning heeft. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de berekening van de alimentatie rekening te houden met de fiscale gevolgen van de betalingen die de man doet voor de vrouw.

De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking wat betreft de partneralimentatie is vernietigd en opnieuw is vastgesteld, terwijl de overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 3 december 2014
Zaaknummer : 200.149.497/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 13-3067 en FA RK 13-7657
Zaaknummers rechtbank : C/09/441533 en C/09/451658
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. van Yperen-Groenleer te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 23 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 februari 2014 van de rechtbank Den Haag, welke beschikking bij herstelbeschikking van 19 mei 2014 is verbeterd. Deze laatste beschikking is verbeterd bij herstelbeschikking van 19 juni 2014.
De vrouw heeft op 10 juli 2014 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 22 augustus 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 16 september 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 24 september 2014 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum;
van de zijde van de vrouw:
- op 15 september 2014 een tweetal V-formulieren van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 26 september 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. E.J. Swiers, kantoorgenoot van zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw.
De vrouw is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de herstelbeschikkingen.
Bij die (herstel)beschikking(en) is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is voorts, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren:
 in de periode waarin de echtelijke woning nog niet is verkocht en het meerderjarige kind [naam]nog studeert een bedrag van € 3.647,- per maand;
 in de periode waarin de echtelijke woning nog niet is verkocht en[naam kind] niet meer studeert een bedrag van € 4.454,- per maand, dan wel in de situatie waarin de echtelijke woning is verkocht en[naam kind] nog steeds studeert een bedrag van € 5.716,- per maand;
 de periode waarin de echtelijke woning is verkocht en[naam kind] niet meer studeert een bedrag van € 6.522,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 18 juni 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts staat vast dat de vrouw nog altijd woonachtig is in de voormalige echtelijke woning en dat de man een woning huurt in [plaats]. De man voldoet de woonlasten van de echtelijke woning.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie, alsmede de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, in het bijzonder ten aanzien van de saldi van de op naam van de vrouw aangehouden bankrekeningen met nummers [nummer] en [nummer] bij de [bank].
2. De man verzoekt de bestreden beschikking deels te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
Ten aanzien van de behoefte van de vrouw:
  • de behoefte van de vrouw vast te stellen op een bedrag van € 2.004,- bruto per maand, zolang zij in de echtelijke woning verblijft;
  • de behoefte van de vrouw vast te stellen op een bedrag van € 4.190,- bruto per maand, zolang zij niet langer in de echtelijke woning verblijft;
Ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot 1 april 2015:
te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op:
  • een bedrag van € 2.004,- bruto per maand zolang de voormalige echtelijke woning nog
  • een bedrag van € 2.004,- bruto per maand in de periode waarin de voormalige echtelijke woning nog
  • een bedrag van € 4.190,- bruto per maand in de periode waarin de voormalige echtelijke woning
  • een bedrag van € 4.190,- bruto per maand in de periode waarin de voormalige echtelijke woning
Ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vanaf
1 april 2015, vanaf welke datum het aandeel van de man in de woning in box 3 valt en de door hem te betalen hypothecaire lasten niet langer aftrekbaar zijn:
te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op:
  • een bedrag van € 983,- bruto per maand in de periode waarin de voormalige echtelijke woning nog
  • een bedrag van € 2.004,- bruto per maand in de periode waarin de echtelijke woning nog
  • een bedrag van € 4.190,- bruto per maand in de periode waarin de voormalige echtelijke woning
  • een bedrag van € 4.190,- bruto per maand in de periode waarin de voormalige echtelijke woning
althans de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, rekening houdende met de in de verschillende perioden geldende lasten,
kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw met wijziging van de bestreden beschikking en de herstelbeschikkingen voor zover het betreft de partneralimentatie en voor zover in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is bepaald dat de bankrekeningen op naam van de vrouw bij de Rabobank, met nummers [nummer] en [nummer] aan de vrouw worden toebedeeld, onder verrekening van de helft van het daarop aanwezige saldo per de peildatum, met inachtneming van het bepaalde onder 2.4 en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand gehouden is bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen:
  • voor de periode dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en[naam kind] nog studeert € 4.836,- per maand;
  • voor de periode dat de echtelijke woning nog niet is verkocht en[naam kind] niet meer studeert € 6.178,- per maand;
  • voor de periode dat de echtelijke woning is verkocht en[naam kind] nog studeert € 6.311,- per maand;
  • voor de periode dat de echtelijke woning is verkocht en[naam kind] niet meer studeert € 7.653,- per maand;
  • de man elk jaar binnen 14 dagen na ontvangst van zijn bonus, gehouden is 40 procent van deze bonus aan de vrouw uit te keren ten titel van partneralimentatie, met verzending aan de vrouw van een specificatie waaruit van de hoogte van de bonus blijkt, ervan uitgaande dat bij het bepalen van de maandelijkse bonus geen rekening is gehouden met de variabele bonus;
  • de bankrekeningen op naam van de vrouw met nummers [nummer] en [nummer] bij de Rabobank aan de vrouw worden toebedeeld, zonder verrekening met de man van de helft van het daarop aanwezige saldo per de peildatum voor wat betreft rekening [nummer].
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen, kosten rechtens.
Partneralimentatie
5. Het hof ziet aanleiding het principaal en het incidenteel appel met betrekking tot de partneralimentatie gezamenlijk te behandelen.

Huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw

6. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
7. Ter staving van haar huwelijksgerelateerde behoefte heeft de vrouw in eerste aanleg een behoeftelijst overgelegd (productie 26 bij brief van 24 december 2013, productie k bij het beroepschrift), waaruit een totale netto behoefte van € 7.164,- netto per maand blijkt. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw, na bespreking van de door de man betwiste posten, vastgesteld op een bedrag van € 4.735,- netto per maand (€ 8.929,- bruto per maand).
8. De man betwist de door de rechtbank berekende behoefte van de vrouw. Volgens hem is de behoefte op een te hoog bedrag vastgesteld. Er is naar de mening van de man sprake van dubbeltellingen. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw geen periodes onderscheiden (echtelijke woning wel of niet verkocht). De man wijst op zijn verweer tegen de behoeftelijst van de vrouw (productie 14 bij V-formulier van 16 september 2014).
9. De vrouw betwist de stellingen van de man ten aanzien van haar behoefte. In haar incidenteel appel stelt zij dat haar behoefte hoger is dan door de rechtbank is bepaald, te weten primair een bedrag van € 7.000,- netto per maand, subsidiair een bedrag van € 6.500,- netto per maand.
10. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, staan de navolgende maandelijkse posten (van de al in eerste aanleg overgelegde behoeftelijst van de vrouw) ter discussie:
  • huur;
  • servicekosten;
  • reinigings-/rioolrecht;
  • waterzuiveringsheffing;
  • onderhoud huis;
  • GEB;
  • water;
  • telefoonabonnement;
  • telefoongesprekskosten;
  • opticien;
  • eigen risico en niet gedekte ziektekosten;
  • inboedelverzekering;
  • levensverzekering;
  • voeding;
  • versnaperingen;
  • verzorging;
  • kapper en pedicure;
  • sieraden;
  • kleding;
  • vakantie;
  • uitjes;
  • cadeaus;
  • lidmaatschappen;
  • abonnementen;
  • tuin;
  • computers;
  • afschrijving auto;
  • onderhoud auto;
  • benzine auto;
  • trein, bus;
  • mobiele telefoon;
  • inventaris;
  • fiets;
  • onvoorziene uitgaven;
  • sparen;
  • huisdieren;
  • schoonmaakartikelen;
  • cadeaus;
  • overige uitgaven, te weten: onderhoud huis, verkoop klaarmaken echtelijke woning, onderhoudskosten tijdens verkoop, verhuiskosten, kluskosten nieuwe woning.
11. Door de man is gesteld dat partijen tijdens hun huwelijk - mede bezien zijn inkomen - veel geld hebben uitgegeven aan wonen; het hof verwijst naar punt 13 van het verweerschrift op het incidenteel appel van de man. Door deze hoge woonkosten werd aan andere zaken minder geld uitgegeven. Dit is door de vrouw niet weersproken. Het hof zal hiermee dan ook bij het bepalen van de behoefte rekening houden.
Huur en servicekosten
12. De vrouw voert een bedrag op van € 1.950,- netto per maand aan huurlasten, gelijk aan de huur die de man stelt te betalen. Voorts voert zij een bedrag op van € 20,- netto per maand aan servicekosten (in plaats van € 50,- netto per maand). Immers, ook een huurder moet in sommige gevallen servicekosten betalen, zoals kosten voor een huismeester, administratiekosten, bepaalde herstelwerkzaamheden, kosten van gezamenlijke ruimtes, enzovoorts, aldus de vrouw.
13. De man stelt dat, indien de echtelijke woning is verkocht, rekening dient te worden gehouden met een huurlast tussen € 1.250,- en € 1.500,- netto per maand. Ten aanzien van het door de vrouw opgevoerde bedrag aan servicekosten, stelt de man dat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd.
14. Het hof acht het reëel om, evenals de man stelt, rekening te houden met een woonlast van € 1.250,- netto per maand. Gezien de stand en fortuin waarin partijen hebben geleefd acht het hof het redelijk en billijk om met een dergelijke woonlast rekening te houden ongeacht of de vrouw een huis huurt of koopt. Voor € 1.250,- netto per maand moet de vrouw voor haar zelf een passende woning kunnen vinden.
Reinigings-/rioolrecht, waterzuiveringsheffing
15. De vrouw voert een bedrag op van € 33,42 netto per maand aan reinigings-/rioolrecht en een bedrag van € 58,40 netto per maand aan waterzuiveringsheffing. Een huurder moet een gebruikersdeel betalen en dus is het redelijk met deze bedragen rekening te houden, aldus de vrouw. De vrouw verwijst in dit kader naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014.
16. Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk om ten aanzien van deze door de vrouw opgevoerde posten rekening te houden met een bedrag van € 75,- netto per maand.
Onderhoud huis
17. De vrouw voert een bedrag op van € 248,45 netto per maand aan onderhoud huis (die voor rekening van de huurder komen), bestaande uit:
  • Cv-onderhoud ad € 84,- per jaar;
  • Alarm onderhoud ad 418,- per jaar;
  • Glazenwasser ad € 319,44 per jaar;
  • Huishoudelijke hulp ad € 2.160,- per jaar.
18. De man maakt uitdrukkelijk bezwaar tegen deze post. Cv-onderhoud en alarm onderhoud zijn eigenaarslasten en die worden door de man voldaan. Indien de vrouw huurt, dan heeft zij deze lasten niet. De man acht een bedrag van € 15,- netto per maand reëel voor kosten glazenwasser. Ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde huishoudkosten stelt de man dat de vrouw altijd zelf het huishouden heeft gedaan. Nu de vrouw niet werkt, kan zij daartoe ook in staat worden geacht, aldus de man.
19. Het hof volgt de man in zijn verweer en zal enkel rekening houden met € 15,- netto per maand aan kosten glazenwasser. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat huishoudelijke hulp noodzakelijk is. Het hof houdt met deze post dan ook geen rekening. Ook met de overige door de vrouw opgevoerde kosten houdt het hof geen rekening aangezien die kosten zijn verwerkt in de woonkostencomponent van € 1.250,- per maand.
GEB en water
20. De vrouw voert aan GEB een bedrag op van € 157,84 netto per maand. Voorts voert zij een bedrag op van € 26,80 netto per maand aan water. Dit zijn, zo stelt de vrouw, kosten voor gas, water en licht. Zij heeft de huidige kosten door twee gedeeld. De vrouw verwijst in dit kader (opnieuw) naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014.
21. Het hof begroot deze kosten in redelijkheid op € 100,- netto per maand.
Telefoonabonnement, telefoongesprekskosten en mobiele telefoon
22. De vrouw voert de volgende bedragen op:
  • telefoonabonnement ad € 21,- netto per maand (in plaats van € 15,10 netto per maand), zoals blijkt uit een factuur van [naam bedrijf] die met productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014 in het geding is gebracht;
  • telefoongesprekskosten ad € 30,- netto per maand;
  • mobiele telefoon ad € 25,- netto per maand (prepaid).
23. De man stelt dat in totaal rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 13,77 netto per maand (€ 3,77 netto per maand voor vaste lijn en € 10,- per maand mobiele telefoon).
24. Het hof acht het redelijk om in totaal rekening te houden met een bedrag van € 30,- netto per maand aan kosten vaste telefoonlijn en kosten mobiele telefoon.
Opticien
25. De vrouw voert een bedrag op van € 10,42 netto per maand aan kosten opticien, meer in het bijzonder bijbetaling montuur en nieuwe glazen iedere twee jaar. Zij stelt dat haar zorgverzekering slechts één keer per drie jaar een nieuwe bril van € 150,- vergoedt.
26. De man betwist deze kostenpost. Hij meent dat deze kosten geheel door de zorgverzekering van de vrouw worden vergoed.
27. Het hof acht deze post door de vrouw onvoldoende onderbouwd en houdt met deze post dan ook geen rekening.
Eigen risico en niet gedekte ziektekosten
28. De vrouw voert een eigen risico op van € 30,- netto per maand, alsmede een bedrag van € 35,- netto per maand aan niet gedekte ziektekosten. De vrouw verwijst ter onderbouwing van deze kosten naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014.
29. De man stelt niet op de hoogte te zijn van de precieze medische situatie van de vrouw en de kosten die zij als gevolg daarvan moet maken. De man is ermee bekend dat de ziektekostenverzekering van de vrouw veel kosten dekt.
30. Het hof overweegt als volgt. Nu de man niet als zodanig verweer heeft gevoerd tegen het door de vrouw opgevoerde bedrag aan eigen risico en bovendien uit de stukken blijkt dat de vrouw haar eigen risico opmaakt, houdt het hof rekening met een bedrag van € 30,- netto per maand aan eigen risico. De overige door de vrouw opgevoerde kosten zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daar geen rekening mee houdt.
Inboedelverzekering
31. De vrouw voert een bedrag op van € 26,74 netto per maand aan premie inboedelverzekering.
32. De man acht dit bedrag te hoog. Hij stelt dat het Nibud heeft berekend dat in een dure regio de premie per maand voor een inboedelverzekering gemiddeld uit komt op € 17,- netto per maand. De man wijst op bijlage A bij zijn verweer tegen de behoeftelijst van de vrouw.
33. Het hof zal de maandelijkse premie inboedelverzekering in redelijkheid vaststellen op een bedrag van € 20,- netto per maand.
Levensverzekering
34. De vrouw voert een bedrag op van € 45,- netto per maand aan premie levensverzekering. Dit is de levensverzekering die de vrouw toebedeeld heeft gekregen, aldus de vrouw.
35. De man stelt dat deze polis is opgeheven en dat de kosten die verband houden met deze polis derhalve geen onderdeel meer uitmaken van de behoeftelijst van de vrouw.
36. Het hof slaat geen acht op de stelling van de vrouw (en dus op het door opgevoerde bedrag aan maandelijkse premie), nu uit de bestreden beschikking blijkt dat deze polis wordt opgeheven, onder verdeling bij helfte van de contante waarde tussen partijen.
Voeding en versnaperingen
37. De vrouw voert in totaal een bedrag op van € 487,54 netto per maand aan voeding en versnaperingen. Naar de mening van de vrouw komt dit bedrag overeen met de welstand van het huwelijk.
38. De man stelt dat met maximaal een bedrag van € 163,11 per maand rekening dient te worden gehouden.
39. Evenals de rechtbank, acht het hof de door de vrouw opgevoerde kosten aan voeding en versnaperingen reëel, gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk. Het hof houdt dan ook rekening met een bedrag van € 487,54 netto per maand aan voeding en versnaperingen.
Verzorging, kapper en pedicure
40. De vrouw voert in haar behoeftelijst een bedrag aan verzorging op van € 152,08 netto per maand en een bedrag van € 108,67 netto per maand aan kapper en pedicure. Zij verwijst voorts naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014 (nota’s en bankafschriften). Deze bedragen komen naar de mening van de vrouw overeen met de welstand die de vrouw gewend is.
41. De man acht een bedrag van € 40,- netto per maand aan verzorging redelijk. De man herkent de kosten van de kapper en pedicure niet. De vrouw knipte haar haar vaak zelf. Zij ging nooit naar de pedicure. Bovendien kost een pedicurebehandeling nimmer € 60,-; de man geeft zelf maar € 24,- per keer uit aan de pedicure.
42. Het hof acht ook deze kosten, gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk, reëel en houdt hiermee dan ook rekening.
Sieraden
43. De vrouw voert een bedrag op van € 41,67 netto per maand aan kosten voor sieraden en verwijst ter onderbouwing van dit bedrag naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014.
44. De man stelt dat hoogstens rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 42,- per jaar aan kosten sieraden.
45. Het hof acht, evenals de rechtbank, onvoldoende onderbouwd dat deze kosten en de hoogte daarvan tot de dagelijkse behoefte van partijen behoorde. Het hof ziet dan ook aanleiding om rekening te houden met het door de man voorgestelde bedrag, te weten € 42,- per jaar (€ 3,50 netto per maand).
Kleding
46. Het hof zal, evenals de rechtbank, uitgaan van een bedrag van € 200,- netto per maand aan kosten kleding.
Vakantie, uitjes en cadeaus
47. De vrouw voert in totaal een bedrag op van € 623,33 aan vakanties, uitjes en cadeaus (dubbele post). De vrouw verwijst ter onderbouwing van deze kosten naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014.
48. De man acht deze bedragen te hoog. Hij stelt dat partijen nimmer zoveel uitgaven aan vakanties, uitjes en cadeaus. Partijen maakten nimmer verre reizen, aldus de man.
49. Het hof begroot de posten vakantie, uitjes en cadeaus in redelijkheid op € 300,- per maand.
Lidmaatschappen en abonnementen
De vrouw voert een bedrag op van € 62,29 netto per maand aan lidmaatschappen. Voorts voert zij een bedrag op van € 30,92 netto per maand aan abonnementen. De vrouw verwijst ter onderbouwing van deze kosten wederom naar productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014.
51. De man kan zich daarmee niet verenigen. Het lidmaatschap van [naam] is een gift. De man meent voorts dat van de vrouw redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij minder aan loterijen gaat meedoen. Als de voormalige echtelijke woning is verkocht hoeft de vrouw bovendien niet langer lid te blijven van [naam]. De man heeft geen weet van de door de vrouw opgevoerde abonnementen.
52. Het hof acht aannemelijk dat de vrouw kosten heeft aan lidmaatschappen en abonnementen. Het hof begroot deze kosten in redelijkheid op € 45,- netto per maand.
Tuin
De vrouw voert een bedrag op van € 100,- netto per maand aan kosten tuin. Zij is gewend een verzorgde tuin te hebben en wenst dat ook voor de toekomst.
54. De man stelt dat nog helemaal niet zeker is dat de vrouw straks een tuin heeft bij haar huurwoning. Bovendien, zo stelt de man voorts, gaven partijen nimmer € 100,- netto per maand uit aan tuinonderhoud; de man deed veel zelf.
55. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat, nu deze kosten specifiek samenhangen met de omvang van de tuin behorend bij de voormalige echtelijke woning, deze kosten buiten beschouwing dienen te blijven bij de berekening van de behoefte van de vrouw.
Computers
56. Het hof acht het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 19,99 netto per maand alleszins redelijk en houdt daarmee dan ook rekening bij de berekening van haar behoefte.
Afschrijving, onderhoud en benzine auto
57. De vrouw voert de volgende bedragen op:
  • afschrijving ad € 655,46 netto per maand (nieuw € 23.596,57, nu 13 jaar, niets op afgeschreven, zal nog maximaal drie jaar meegaan);
  • onderhoud ad € 150,- netto per maand (garagekosten, grote beurt, APK en carwash);
  • benzine ad € 190,- netto per maand.
Zij stelt geld te moeten reserveren om straks een andere auto te kunnen kopen. De vrouw verwijst ter onderbouwing van de kosten onderhoud en benzine naar productie 2 bij V-formulier van 15 oktober 2014.
58. De man acht het niet reëel om uit te gaan van een nieuwe auto iedere drie jaar. Dat is ook nimmer de huwelijkse welstand van de vrouw geweest. Naar de mening van de man komt de afschrijving neer op € 122,90 netto per maand. Dit is naar de mening van de man ook een reële afschrijving indien deze wordt vergeleken met het overzicht van NIBUD (bijlage D bij zijn verweer tegen de behoeftelijst van de vrouw). De man acht een bedrag van € 103,- netto per maand redelijk voor wat betreft onderhoud van de auto. Voorts dient slechts rekening te worden gehouden met een bedrag van € 80,- netto per maand aan benzine, aldus de man.
59. Het hof volgt de man in zijn verweer, in die zin dat het hof in redelijkheid rekening houdt met een bedrag van € 300,- netto per maand aan afschrijving, onderhoud en benzine auto. Niet gebleken is dat de vrouw tijdens het huwelijk de beschikking had over (telkens) een nieuwe auto.
Trein, bus
60. Het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 8,33 netto per maand aan trein en bus acht het hof alleszins redelijk, zodat daarmee rekening wordt gehouden.
Inventaris, fiets, onvoorziene uitgaven, sparen
61. De vrouw voert in totaal een bedrag op van € 847,50 netto per maand aan reserveringsuitgaven.
62. Het hof zal, evenals de rechtbank, met deze reserveringskosten geen rekening houden, nu partijen tijdens het huwelijk aantoonbaar niet hebben gespaard, dan wel hebben gereserveerd voor de uitgaven die de vrouw thans opvoert.
Huisdieren
63. De vrouw voert een bedrag op van € 80,41 netto per maand aan kosten huisdieren (fretten en hond). Zij verwijst ter onderbouwing van deze kosten naar een tweetal facturen van de dierenkliniek, alsmede een bankafschrift (productie 2 bij V-formulier van 15 september 2014).
64. De man stelt dat slechts rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 40,- netto per maand. De fretten zijn immers van[naam kind].
65. Het hof begroot deze kostenpost in redelijkheid op een bedrag van € 50,- netto per maand.

Schoonmaakartikelen

66. De vrouw voert aan kosten schoonmaakartikelen een bedrag op van € 91,25 netto per maand. De man stelt hier slechts € 10,- netto per maand aan uit te geven.
67. Het hof acht, bij gebrek aan deugdelijke bewijsstukken, een bedrag van € 15,- netto per maand alleszins redelijk. Het hof houdt daarmee dan ook rekening bij de berekening van de behoefte van de vrouw.
Overige uitgaven
68. De vrouw voert een bedrag op van in totaal € 1.652,04 aan overige uitgaven, te weten: onderhoud huis, verkoop klaarmaken echtelijke woning, onderhoudskosten tijdens verkoop, verhuiskosten, kluskosten nieuwe woning.
69. Evenals de man en de rechtbank is het hof van oordeel dat met deze kosten geen rekening moet worden gehouden, aangezien deze eenmalig zijn en niet behoren tot de behoefte van de vrouw.
Conclusie
70. Het hof stelt op grond van het vorenstaande en met inachtneming van de overige, in de behoeftelijst van de vrouw opgevoerde en niet door de man bestreden posten, de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast op (afgerond) € 3.595,- netto per maand. Dit bedrag correspondeert met een behoefte van € 6.198,- bruto per maand.
71. De man heeft zijn grief, waarin hij de verdiencapaciteit van de vrouw aan de orde stelt, ingetrokken, zodat deze grief geen bespreking behoeft.
72. Nu vaststaat dat de vrouw thans geen inkomen heeft en tijdens het huwelijk evenmin een inkomen had, gaat het hof uit van een behoefte van € 6.198,- bruto per maand.

Draagkracht van de man

73. Anders dan de rechtbank, gaat het hof bij de berekening van de financiële draagkracht van de man niet uit van verschillende situaties, te weten woning wel/niet verkocht,[naam kind] wel/niet meer studeren, aangezien dit voor het hof te onzekere gebeurtenissen in de toekomst zijn waarmee op voorhand geen rekening kan worden gehouden.
74. Het hof gaat uit van de financiële gegevens over 2013. Hieruit blijkt een bruto jaarinkomen van € 199.758,-. Dit inkomen dient nog te worden verminderd met de bijtelling auto van de zaak van € 12.444,- per jaar, zodat het hof uitgaat van een inkomen van € 187.314,- bruto per jaar.
Pensioenpremie
75. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stijgende pensioenpremie (in 2014 een bedrag van € 3.470,- en in 2016 en verder een bedrag van
€ 10.425,-).
76. De vrouw stelt in incidenteel appel dat helemaal geen rekening moet worden gehouden met een bedrag aan pensioenpremie en indien dit wel wordt gedaan, een gelijk bedrag in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van haar behoefte.
77. Door fiscale wijzigingen met betrekking tot de aftrekbaarheid van pensioenen boven de € 100.000,- zijn de gevolgen van mogelijke aanpassingen van het pensioen van de man na 2014 niet in te schatten op basis van de verstrekte gegevens. Het hof ziet geen aanleiding om in de draagkrachtberekening van de man reeds rekening te houden met het oplopen van zijn pensioenpremie, aangezien dit een toekomstige gebeurtenis betreft. Het hof houdt derhalve slechts rekening met het bedrag dat de man in 2013 verschuldigd is, zoals in de jaaropgave 2013 opgenomen.
Variabele bonus
78. De vrouw kan zich niet verenigen met het feit dat de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening heeft gehouden met een variabele bonus. De vrouw bepleit in hoger beroep een praktische oplossing, inhoudende te bepalen dat de man – naast de reguliere maandelijkse partneralimentatie – tevens gehouden is elk jaar 40 procent van zijn variabele bonus bij wege van jaarlijkse partneralimentatie aan de vrouw te voldoen.
79. De man stelt in zijn verweerschrift op het incidenteel appel dat hij daarmee niet kan instemmen. Hij heeft bij zijn huidige werkgever tot op heden immers nimmer een variabele beloning ontvangen. De man heeft uit eigen beweging aangeboden om de vrouw te informeren over een eventuele aanvullende variabele beloning. De man zal zich daaraan houden. Ter zitting is namens de man nog opgemerkt dat zijn werkgever hem heeft bevestigd dat hij zijn targets over het laatste boekjaar (tot 31 juli 2014) niet volledig heeft behaald, zodat hij enkel de vaste beloning van € 15.000,- ontvangt in oktober.
80. Het hof overweegt als volgt. De man heeft onweersproken gesteld dat hij zowel in 2013 (bewijsstuk, productie j bij beroepschrift) als in 2014 geen variabele bonus heeft ontvangen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding hier op enige wijze rekening mee te houden.
Onkostenvergoeding
81. Evenals de rechtbank zal het hof geen rekening houden met de onbelaste onkostenvergoeding van € 350,- per maand aan de zijde van de man, nu deze vergoeding – gelet op de functie van de man – naar het oordeel van het hof niet als bovenmatig kan worden aangemerkt. Het hof ziet derhalve geen enkele aanleiding om de beide zonen van partijen te horen als getuigen met betrekking tot deze vergoeding.
Eigenwoningforfait en hypotheekrente
82. Vaststaat dat de man in april 2013 de eigen woning duurzaam heeft verlaten en dat de vrouw vanaf die datum alleen het woongenot heeft. De man voldoet de volledige rente van de hypothecaire geldlening.
83. Ter zake de hypotheekrente aftrek stelt de man in punt 5 van zijn verweerschrift op het incidenteel appel het volgende: ‘Het fiscaal partnerschap en het al dan niet ingeschreven staan op het adres van de echtelijke woning, staan echter los van de scheidingsregeling van art. 3:111 lid 4 Wet IB 2001. De scheidingsregeling treedt in werking zodra de vertrekkende partner de eigen woning duurzaam verlaat.’ In punt 13 staat dat de hypotheekschuld € 1.510.000,- bedraagt. Uit de processtukken heeft het hof afgeleid dat de maandelijkse hypotheekrente € 4.908,- bedraagt. Bij zijn appelschrift heeft de man als productie 3 een draagkrachtberekening gevoegd. In punt 83 neemt de man slechts de helft van de door hem betaalde hypotheekrente op als fiscaal aftrekbaar. In punt 138 van zijn draagkrachtberekening voert de man op: alimentatieverplichtingen eerdere ex-partner ad € 2.454,-. De vrouw voert een bedrag van € 4.908,- per maand op als aftrekbare hypotheekrente.
84. Ten aanzien van de in aanmerking te nemen woonlasten overweegt het hof dat artikel 3.111 lid 4 Wet inkomstenbelasting 2001 als volgt luidt: ‘Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat gedurende die periode de woning zijn gewezen partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat. Voor de toepassing van dit lid en van het achtste lid wordt onder de gewezen partner mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot.’ Voor de fiscale gevolgen met betrekking tot het feit dat de vrouw het volledige genot van de voormalige echtelijke woning heeft, verwijst het hof naar artikel 6.3 lid 2 Wet inkomsten belasting 2001.
85. Op grond van de geldende fiscale wetgeving is bij de man vanaf april 2013 tot april 2015 slechts de helft van de door hem betaalde hypotheekrente fiscaal aftrekbaar, ook al betaalt de man de rente volledig door. Voor zover de man meer betaalt dan de helft van de rente, zou verdedigbaar kunnen zijn dat hij een bijdrage levert in het levensonderhoud van de vrouw, in de vorm van de voldoening van het aandeel van de vrouw in de kosten van hun gemeenschappelijk eigendom. De rente van de echtelijke woning zou in dat geval bij de man volledig aftrekbaar zijn terwijl deze bij de vrouw zou worden belast. Van belang daarbij is echter dat de kosten die de man voor de vrouw voldoet, ook daadwerkelijk op de man drukken en er geen mogelijkheid is tot verhaal of verrekening en dat het bedrag dat de man voor de vrouw betaalt bij de vrouw wordt belast als inkomen. Nu dit voor het hof niet (voldoende) is komen vast te staan, ziet het hof aanleiding om in de draagkrachtberekening van de man enkel rekening te houden met een bedrag van € 2.454,- per maand aan fiscale aftrekbare hypotheekrente. De andere helft van de hypothecaire last die de man betaalt, betreft een netto verplichting. De helft van het eigen woning forfait is voor de man vervolgens fiscaal aftrekbaar en bij de vrouw belast. Uit de draagkracht berekening van de man volgt tenslotte dat hij uit een depot een bedrag van € 1.800,- per maand kan aanwenden ter dekking van de hypotheekrente. Het hof zal in het kader van de draagkracht van de man hiermee rekening houden.
Andere maandelijkse lasten
86. Naast voormelde woonlast neemt het hof nog de volgende, niet betwiste, maandelijkse lasten van de man in aanmerking:
  • € 1.950,- aan huur;
  • € 518,- premie levensverzekering/hypotheekaflossing;
  • € 83,- premie voor uitkering bij ziekte, ongeval of invaliditeit;
  • € 157,- premie Zorgverzekeringswet;
  • € 644,- kosten[naam kind].
87. Evenals de rechtbank en de vrouw ziet het hof geen aanleiding om rekening te houden met het door de man opgevoerde hogere forfait overige eigenaarslasten. Het hof neemt derhalve een bedrag van € 95,- per maand in aanmerking.
88. Voor de man geldt een bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Conclusie
89. Gelet op het bovenstaande en rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting en de gebruikelijke belastingen, stelt het hof vast dat de draagkracht van de man een partneralimentatie toelaat van € 2.293,- bruto per maand (met ingang van 18 juni 2014).
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
90. De vrouw stelt tot slot in haar in incidenteel appel dat haar (overige) spaargeld zonder verdere verrekening met de man aan haar moet worden toegedeeld. Uit de schriftelijke verklaring van de man van 26 april 2004 volgt immers dat de man geen aanspraak zal maken op het spaargeld van de vrouw (productie 6 bij inleidend verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken, productie h bij het beroepschrift).
91. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
92. Het hof overweegt als volgt.
93. Conform artikel 1:100, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek hebben echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden.
94. Vaststaat dat partijen met elkaar zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Allereerst is het hof niet gebleken dat partijen een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten omtrent hun vermogensrechtelijke verhouding met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap. De vrouw heeft weliswaar een stuk in het geding gebracht waaruit blijkt dat de man stelt geen aanspraak te zullen maken op het spaargeld van de vrouw, doch dit stuk, dat bovendien dateert uit 2004, kan naar het oordeel van het hof niet als een dergelijke overeenkomst worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat de saldi van de betreffende door de vrouw aangehouden bankrekeningen per de datum ontbinding van de gemeenschap tot de te verdelen ontbonden gemeenschap behoren en derhalve voor verdeling in aanmerking komen. Partijen kunnen dit rechtsgevolg met een enkele afspraak zoals de vrouw stelt dat deze is gemaakt, ook niet wijzigen. De rechter die de verdeling vaststelt kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden afwijken van een verdeling bij helfte. De door de vrouw aangedragen stellingen vormen evenwel geen grond voor een dergelijke (uitzonderlijk) afwijking van een verdeling bij helfte. De incidentele grief van de vrouw slaagt derhalve niet.
95. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
96. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de daarin vastgestelde partneralimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van
18 juni 2014 op € 2.293,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, Labohm en Breederveld, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2014.