BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbende op de vastgestelde kinderbijdrage en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage alsnog af te wijzen en de door de man in de periode vanaf 8 juli 2013 te betalen kinderbijdrage op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof redelijk en billijk acht, en daarbij te bepalen dat de vrouw aan de man zal dienen terug te betalen de door de man vanaf 8 juli 2013 ten onrechte aan de vrouw betaalde kinderbijdrage, tot de dag van indiening van onderhavig beroepschrift te stellen op een bedrag van € 4.627,26, dat bedrag nog te vermeerderen met de bedragen die door de man vanaf datum indiening beroepschrift tot de datum van de ten deze te wijzen beschikking aan de vrouw nog zouden worden betaald.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof om de grieven van de man geheel of gedeeltelijk ongegrond te verklaren, en vervolgens (onder aanvulling en/of verbetering van gronden) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Behoefte van de minderjarige
4. De man stelt dat bij de bepaling van de behoefte van de minderjarige ten onrechte is uitgegaan van het jaar 2008. De minderjarige is geboren uit een kortstondige buitenechtelijke relatie en partijen hebben nimmer in gezinsverband samengewoond. De vrouw heeft er juist alles aan gedaan om de man uit het leven van de minderjarige te houden, ook financieel gezien. Volgens de man is bij de berekening van zijn besteedbaar inkomen in 2008 ten onrechte rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling. De man was als DGA in loondienst met een inkomen van € 51.472,- bruto per jaar. Dit salaris is niet uitgekeerd, omdat het verlies van de onderneming € 91.326,- bedroeg. De man meent dat 2014 als uitgangspunt dient te worden genomen. Daarnaast is de man van mening dat bij het bepalen van het netto inkomen van de vrouw ten onrechte het PGB van haar andere zoon is meegerekend. Uitgegaan dient te worden van de € 1.000,- netto per maand, zoals de vrouw zelf ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard.
5. De vrouw verweert zich daartegen. Terecht is bij de bepaling van de behoefte uitgegaan van het peiljaar 2008, gelet op het feit dat in dat jaar de relatie van partijen is verbroken. Voorts is het PGB wel degelijk aan te merken als inkomen, onder meer omdat dit als zodanig is belast. In 2014 ontvangt de vrouw dit niet meer.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat als peiljaar voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige 2008 genomen moet worden, aangezien toen de relatie tussen partijen is verbroken, de minderjarige dat jaar is geboren en de onderhoudsverplichting een aanvang nam. Nu vaststaat dat partijen nooit hebben samengewoond, zal het hof evenals de rechtbank uitgaan van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van de inkomens van de ouders.
7. Aan de zijde van de vrouw houdt het hof rekening met de financiële gegevens zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld. Het persoonsgebonden budget was weliswaar bestemd voor de zorg van de andere zoon van de vrouw, maar aangezien de vrouw deze zorg in dit jaar (en voorgaande) verleende, was dit haar inkomen en als zodanig belast. Van dit inkomen heeft het gezin geleefd, zodat dit bepalend is geweest voor de behoefte van de minderjarige. Het hof gaat derhalve evenals de rechtbank uit van een behoefte van de minderjarige bij de vrouw van € 289,- per maand.
8. Aan de zijde van de man houdt het hof eveneens rekening met de financiële gegevens zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met de MKB-vrijstelling en de zelfstandigenaftrek, nu gebleken is dat de man hier niet voor in aanmerking kwam. Uit de overgelegde IB-aangifte 2008 blijkt van een jaarinkomen van
€ 51.472,- dat de man verdiende bij [naam onderneming 1]. Het feit dat het salaris in rekening-courant is geboekt, brengt niet mee dat de man het salaris niet heeft genoten, zodat het hof uitgaat van voormeld jaarinkomen. Het hof houdt rekening met een netto besteedbaar maandinkomen van de man van € 2.988,- en een behoefte van de minderjarige van € 448,- per maand.
9. Uitgaande van het gemiddelde van de behoefte op basis van beide inkomens, stelt het hof de behoefte van de minderjarige in 2008 vast op € 368,50 per maand, en geïndexeerd naar 2014 op € 410,82 per maand.
Aandeel van partijen in de kosten van de minderjarige
10. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van de vrouw geheel buiten beschouwing heeft gelaten en geen draagkrachtvergelijking heeft gemaakt.
11. De vrouw is met de man van mening dat de rechtbank de draagkracht van de vrouw ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
12. Bij het berekenen van het aandeel van de vrouw in de kosten van de minderjarige gaat het hof uit van een inkomen van de vrouw in 2014 van € 1.300,- netto per maand en een beschikbare draagkracht van € 42,- per maand, welke gegevens uit de overgelegde stukken blijken en de man deze niet dan wel onvoldoende heeft weersproken.
13. De man stelt thans geen enkel inkomen te verdienen en te worden onderhouden door zijn partner. Hij is bestuurder van [naam onderneming 1], maar verkrijgt daaruit sinds 2010 geen inkomsten meer. [naam onderneming 2] is een holding/houdstermaatschappij waarvan de man enig aandeelhouder en bestuurder is. De man heeft hier echter nooit loon uit ontvangen. Hij is slechts in november en december 2013 op freelancebasis werkzaam geweest voor het failliet verklaarde bedrijf[naam onderneming 3]. Het ontbreken van enig inkomen blijkt uit de overgelegde definitief vastgestelde aanslagen IB. De man krijgt niet betaald voor zijn werkzaamheden bij [naam onderneming 4]. Bovendien heeft de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de man geen rekening gehouden met de zorgkorting van 15%.
14. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Hij rijdt zeer dure auto’s en presenteert zichzelf op LinkedIn als ondernemer, nu in wederom een andere branche. De man heeft onvoldoende of ongeloofwaardig uiteengezet waar hij van leeft, zodat de rechtbank terecht een fictief inkomen heeft toegerekend. Aangezien nog geen zorgregeling is vastgesteld, heeft de rechtbank terecht geen rekening gehouden met een zorgkorting.
15. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Zoals hiervoor overwogen bedroeg het inkomen van de man in 2008 - het jaar dat de minderjarige werd geboren - € 51.472,-. Nadien is het inkomen van de man substantieel gedaald en in 2010 en 2011 heeft de man in het geheel geen inkomen genoten. In november en december 2013 is de man kort op freelance basis werkzaam geweest, maar door het faillissement van dat bedrijf zijn de facturen niet betaald. De man heeft ter zitting verklaard zich in te spannen om betaald werk te vinden, maar daar vooralsnog niet in te slagen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw is het hof van oordeel dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in de onmogelijkheid om zijn verdiencapaciteit te benutten. De door hem overgelegde sollicitaties van augustus en september van dit jaar en afwijzingen daarop, acht het hof daartoe onvoldoende. De man heeft in ieder geval tot 2010 een goed inkomen verdiend en is nog altijd actief met diverse ondernemingen, terwijl hij stelt daar geen inkomsten uit te ontvangen. De financiële gevolgen van deze door de man gemaakte keuze om jaren door te gaan met ondernemingen die niet rendabel zijn, kunnen niet op de minderjarige worden afgewenteld. Daarbij acht het hof van belang dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de man een universitaire studie heeft genoten, 17 jaar werkervaring heeft en beschikt over een uitgebreid netwerk. Gesteld noch gebleken is dat de man thans psychisch dan wel fysiek niet in staat zou zijn om zijn verdiencapaciteit te benutten. Ook acht het hof het van belang dat niet, dan wel onvoldoende, is weersproken dat de man in het verleden diverse keren € 250,- per maand naar de vrouw heeft overgemaakt ten behoeve van de minderjarige.
16. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verwerven en dat de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de man in ieder geval vanaf maart 2015 in staat zal zijn om de door hem in het verleden betaalde bijdrage van € 250,- per maand te kunnen voldoen.
Terugbetaling teveel betaalde alimentatie
17. Nu het hof van oordeel is dat de man eerst per 1 maart 2015 gehouden is een kinderbijdrage te betalen, komt het hof toe aan de stelling van de man dat de vrouw gehouden is de met ingang van 8 juli 2013 vastgestelde kinderalimentatie terug te betalen. De man heeft daartoe aangevoerd dat hij de vrouw direct na de bestreden beschikking heeft laten weten in beroep te gaan en eventueel te veel betaalde kinderalimentatie van de vrouw terug te verlangen.
18. De vrouw stelt de inmiddels ontvangen kinderalimentatie consumptief te hebben besteed. Zo heeft zij de lening afbetaald waarvan zij een auto ten behoeve van haar gezin had gekocht.
19. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de vrouw onverwijld heeft laten weten terugbetaling te verlangen van eventueel te veel betaalde gelden. Gebleken is dat de financiële omstandigheden van de vrouw volledige terugbetaling van de op grond van de bestreden beschikking ontvangen kinderalimentatie niet toelaat. Het hof acht de vrouw redelijkerwijs in staat om een deel hiervan, te weten een bedrag van € 800,- aan de man terug te betalen ten titel van teveel ontvangen kinderalimentatie. Naar het oordeel van het hof is genoegzaam gebleken dat de vrouw de door haar ontvangen kinderalimentatie consumptief heeft besteed en iedere verdere terugbetalingsverplichting de vrouw in financiële nood zou doen verkeren.
20. Dit leidt tot de volgende beslissing.