ECLI:NL:GHDHA:2014:4015

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
2200347513
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging gekwalificeerde doodslag, straatroof en andere misdrijven met TBS en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag, straatroof, heling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en woninginbraak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. Het hof heeft in zijn arrest de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte op 24 maart 2011 in Spijkenisse samen met een ander een man heeft aangevallen met een ijzeren staaf met de intentie om deze te beroven. De verdachte heeft daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door de verwondingen die hij opliep. Het hof heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de psychische problematiek van de verdachte, die heeft geleid tot de oplegging van TBS met dwangverpleging. De vordering van de benadeelde partijen is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003475-13
Parketnummers: 10-711122-11, 10-710006-12 en 10-711104-10 (TUL)
Datum uitspraak: 11 december 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2013 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 februari 2014, 30 oktober 2014 en 26 en 27 november 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het bij parketnummer 10-711122-11 onder 6 ten laste gelegde en ter zake van het bij parketnummer 10-710006-12 onder primair impliciet subsidiair en het bij parketnummer 10-711122-11 1, 2 primair, 4, 5, 7, 8 subsidiair en 9 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, alsmede is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege wordt verpleegd. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, alsmede op de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, telkens met de oplegging van eens schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is bij een tweetal inleidende dagvaardingen –waarvan de feiten door het hof zijn doorgenummerd, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd – na een wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2014 en 27 november 2014 ten laste gelegd dat:

Zaak Apollo (10-710006-12)

1.
hij op of omstreeks 24 maart 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een stok en/of ijzeren staaf, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, welke vorenomschreven misdrijf (poging doodslag) werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of (vervolgens)
hij op of omstreeks 24 maart 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een stok en/of ijzeren staat, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 maart 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge en/of een ring en/of twee mobiele telefoons en/of een koffer met inhoud (waaronder geld (4000 euro of daaromtrent) en/of een laptop en/of kleding en/of een id-bewijs), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een stok en/of een ijzeren staaf, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam slaan, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere hoofdwonden en/of een breuk van de schedel en/of een bloeding onder het hersenvlies en/of kneuzingshaarden in de hersenen en/of een gebroken pols), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Zaaksdossier Sterrenkwartier (10-711122-11)

2.
(zaak Schopvoorde)
hij op of omstreeks 13 oktober 2011 te Spijkenisse op of aan de openbare weg, de Schopvoorde, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
het
- blokkeren van de doorgang van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] op de fiets zat, en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2], en/of doorladen van dat (op een) vuurwapen (gelijkende) voorwerp, en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 2] (dreigend) toevoegen van de woorden: “geef je mobiel, geef je mobiel”, althans woorden van dreigende aard en/of strekking, en/of
- vastpakken van de keel/hals van die [slachtoffer 2];
3.
(zaak Duikerhoek)
hij op of omstreeks 13 oktober 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het/de door verdachte en/of zijn mededaders(s) voorgenomen misdrijf/misdrijven om
met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, genaamd [slachtoffer 3], te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorend aan die [slachtoffer 3], in elk geval aan (een) ander(en) dan de verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan (een) ander(en) dan verdachte en/of zijn mededader(s),
en deze diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], een en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
heeft gehandeld als volgt
hij, verdachte en/of zijn mededaders(s) heeft/hebben
- de doorgang van die [slachtoffer 3] heeft geblokkeerd, terwijl die [slachtoffer 3] op een fiets zat, en/of
- een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 3] heeft gericht, en/of
- aan die [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: “stop of ik schiet je dood”;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair,
hij op of omstreeks 13 oktober 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 3] gericht en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] toegevoegd de woorden (van de strekking): “stop of ik schiet je dood”;
en/of
hij op of omstreeks 13 oktober 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair,
hij op of omstreeks 13 oktober 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]) (met kracht) met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), althans met een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen,
waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
(zaak Venus)
hij op of omstreeks 13 oktober 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) getoond aan die [aangever 1];
5.
(zaak Bedreiging met een vuurwapen)
hij op of omstreeks 24 september 2011 te Spijkenisse [aangever 2] en/of [aangever 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) gericht op, althans getoond aan, die [aangever 2] en/of die [aangever 3], althans met zijn verdachtes, hand, een beweging gemaakt naar zijn broeksband en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, vingers een schietbeweging gemaakt in de richting van die [aangever 2] en/of die [aangever 3] en/of (aldus) aan die [aangever 2] en/of die [aangever 3] de indruk gewekt dat hij, verdachte, een vuurwapen had;
6.
(zaak Voedingskanaal)
hij op of omstreeks 10 juni 2010 te Hellevoetsluis met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (onder meer inhoudende: een portemonnee en/of een identiteitskaart en/of twee, althans een, mobiele telefoon(s) (merk Samsung)), in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4] en/of [aangever 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
7.
(zaak [woning slachtoffer 4])
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [woning slachtoffer 4] heeft weggenomen sieraden en/of een geldkist met daarin ongeveer 2000 euro en/of een dolby surround systeem en/of een laptop en/of een navigatiesysteem (TomTom) en/of een fototoestel en/of een enveloppe met daarin ongeveer 300 euro en /of drie Albert Heijn spaarboekjes met een waarde van 150 euro en/of twee jassen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
8.
(zaak Hydra)
hij op of omstreeks 09 oktober 2011 te Spijkenisse op of aan de openbare weg, het Hydrapad, althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het blokkeren van de doorgang van die [aangever 6], terwijl die [aangever 6] op de fiets zat; en/of
- richten van een vuur-wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 6], en/of doorladen van dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), en/of
- ( daarbij) die [aangever 6] (dreigend) toevoegen van de woorden: “geef je kanker telefoon”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair
hij (op een of meer tijdstippen) in de periode van 09 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (Blackberry, type S520) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
9.
(zaak [woning aangevers 7 en 8])
hij op of omstreeks 04 augustus2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een woning gelegen aan de [woning aangevers 7 en 8] heeft weggenomen sierraden en/of (zak)horloges en/of (diverse) (elektrische) apparatuur en/of kleding en/of fiets(en) en/of CD’s en/of DVD’s en/of een gitaar en/of (waarde)papieren en/of sleutels en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 7] en/of [aangever 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair
hij (op een of meer tijdstippen) in de periode van 04 augustus 2011 tot en met 13 oktober 2011 te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(zak)horloges en/of (een) sierra(a)d(en) en/of (een) televisie(s) en of (andere) (elektrische) apparatuur en of een mobiele telefoon (LG) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Nietigheid van de tenlastelegging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2014 – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – bepleit dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, nu het onder 1 primair ten laste gelegde, eerste cumulatief/alternatief en tweede cumulatief/alternatief innerlijke tegenstrijdig is daar het een nevenschikking behelst van hetzelfde feitencomplex met steeds een andere juridische kwalificatie.
Het hof verwerpt het beroep op partiele nietigheid van de dagvaarding en overweegt daartoe als volgt.
Voor de beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding moet de integrale tekst van het onder 1 ten laste gelegde in ogenschouw worden genomen. Naar het oordeel van het hof is deze tekst voldoende duidelijk, begrijpelijk en feitelijk en niet tegenstrijdig.
Ook is er geen aanwijzing dat de verdachte niet heeft begrepen wat hem wordt verweten en het verweer is in hoger beroep ook voor het eerst gevoerd.
Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof de dagvaarding in de onderhavige zaak voldoet aan de in artikel 261 Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, zodat het beroep op nietigheid van de dagvaarding moet worden verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, tweede cumulatief/alternatief, 6, 8 primair en 9 primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief, 2, 3 primair, tweede cumulatief/alternatief, 4, 5, 7, 8 subsidiair en 9 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak Apollo (10-710006-12)

1.
hij op 24 maart 2011 te Spijkenisse, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met kracht met een ijzeren staaf, tegen het hoofd heeft geslagen, welk vorenomschreven misdrijf (poging doodslag) werd gevolgd, van enig strafbaar feit, te weten diefstal in vereniging, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Zaaksdossier Sterrenkwartier (10-711122-11)

2.
(zaak Schopvoorde)
hij 13 oktober 2011 te Spijkenisse op de openbare weg, de Schopvoorde, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- blokkeren van de doorgang van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] op de fiets zat, en
- richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer 2], en doorladen van dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, en
- daarbij aan die [slachtoffer 2] dreigend toevoegen van de woorden: “geef je mobiel, geef je mobiel”, en
- vastpakken van de keel van die [slachtoffer 2];
3.
(zaak Duikerhoek)
hij op 13 oktober 2011 te Spijkenisse tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer 3], en deze diefstal te doen voorafgaan
vanbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], een en ander met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
heeft gehandeld als volgt
hij, verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben
- de doorgang van die [slachtoffer 3] geblokkeerd, terwijl die [slachtoffer 3] op een fiets zat, en
- een
(op een
)vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] gericht, en
- aan die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: “stop of ik schiet je dood”;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
(zaak Venus)
hij op 13 oktober 2011 te Spijkenisse, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een op een vuurwapen
(gelijkend voorwerp
)getoond aan die [aangever 1];
5.
(zaak Bedreiging met een vuurwapen)
hij op 24 september 2011 te Spijkenisse [aangever 2] en [aangever 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op die [aangever 2] en die [aangever 3],;
7.
(zaak [woning slachtoffer 4])
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Spijkenisse, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningin een woning gelegen aan de [woning slachtoffer 4] heeft weggenomen sieraden en een geldkist en een dolby surround systeem en een laptop en een navigatiesysteem (TomTom) en een fototoestel en een enveloppe met daarin ongeveer 300 euro en drie Albert Heijn spaarboekjes met een waarde van 150 euro en twee jassen, toebehorende aan [slachtoffer 4], zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
8.
(zaak Hydra)
subsidiair
hij in de periode van 09 oktober 2011 tot en met 13 oktober 2011 te Spijkenisse, een mobiele telefoon (Blackberry, type S520) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
9.
(zaak [woning aangevers 7 en 8])
subsidiair
hij in de periode van 04 augustus 2011 tot en met 13 oktober 2011 in Nederland, horloges heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van voornoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
Ten aanzien van het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde (zaak Apollo)
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2014 – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota - betoogd dat de verdachte [de verdachte] (hierna: [de verdachte]) dient te worden vrijgesproken van onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat het hof dient uit te gaan van de verklaring van [de verdachte] hieromtrent. Deze staat voor wat betreft de eerste geweldshandeling tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: de Pool of [slachtoffer 1]) lijnrecht tegenover de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), welke verklaring onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Daarbij is van belang dat – kort en zakelijk weergegeven – :
  • uit onderzoek in hoger beroep is gebleken dat passages uit de politieverhoren van [de verdachte] van 20 en 22 februari 2012, welke passages voor de rechtbank van belang waren bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van [de verdachte], onjuist zijn geverbaliseerd;
  • de verklaringen van [medeverdachte] geen steun vinden het OVC-gesprek tussen [medeverdachte] en zijn zus noch in hetgeen [medeverdachte] aan de informant in de penitentiaire inrichting heeft gezegd;
  • de verklaringen van de zus [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), broer [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) en moeder [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) van [medeverdachte] niet tot het bewijs kunnen dienen, nu zij een motief hadden om belastend over [de verdachte] te verklaren. In zoverre bieden ook deze verklaringen geen steun voor de verklaring van [medeverdachte];
  • de laatste verklaringen van de getuigen [getuige 4] (hierna [getuige 4]) en [getuige 5] (hierna [getuige 5]) afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris onbetrouwbaar zijn en geen bewijswaarde hebben, nu deze verklaringen ruim drie jaar na dato zijn afgelegd en de wetenschap die zij hebben van de zaak mogelijk geen daderinformatie betreft, maar informatie opgedaan uit de media. Ook deze verklaringen bieden dus geen steun voor de verklaring van [medeverdachte].
Het vorenstaande leidt er volgens de verdediging toe dat niet kan worden bewezen dat [de verdachte] bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte] in de uitoefening op het door [medeverdachte] toegepaste geweld, althans niet voor zover dit geweld was gericht op de dood van [slachtoffer 1].
Het hof overweegt hieromtrent naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [de verdachte] en [medeverdachte] ter zake van de zaak Apollo
Zowel [de verdachte] als [medeverdachte] hebben ieder voor zich verklaard dat zij op 24 maart 2011 samen vanuit de woning van [medeverdachte] aan de Venusstraat te Spijkenisse zijn vertrokken om een man van zijn koffer te gaan beroven. De man was van Poolse afkomst en dronken.
Hun verklaringen lopen uiteen ter zake van wie het initiatief kwam om [slachtoffer 1] te beroven en wie [slachtoffer 1] voor de eerste maal op het hoofd heeft geslagen.
[medeverdachte] heeft op 16 april 2014 – kort samengevat – tegenover de politie verklaard dat het idee om [slachtoffer 1] te beroven van [de verdachte] kwam. [medeverdachte] heeft voordat hij en [de verdachte] bij zijn woning vertrokken een staaf (naar zijn zeggen: een handvat van een tang met twee handvatten) gepakt en in zijn jaszak gestopt. Onderweg heeft [medeverdachte] de staaf aan [de verdachte] overhandigd. Aangekomen bij [slachtoffer 1] sloeg [de verdachte] deze op het achterhoofd met de staaf, waarop [slachtoffer 1] door zijn knieën zakte en begon te schreeuwen. [de verdachte] heeft vervolgens de staaf laten vallen en is er met de koffer van [slachtoffer 1] vandoor gegaan. Toen [medeverdachte] de staaf van de grond wilde oppakken, greep [slachtoffer 1] hem bij zijn broekspijp waardoor hij niet kon wegkomen. Hierop heeft [medeverdachte] [slachtoffer 1] nog meerdere keren geslagen, waarna hij met de staaf kon vluchten.
[de verdachte] heeft steeds verklaard dat [medeverdachte] hem ter hoogte van het Shell station een ijzeren staaf met aan weerzijde twee moeren (ook wel de ‘magic stick’ genoemd) heeft overhandigd en heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] moest neerslaan. [de verdachte] heeft dit geweigerd, waarop [medeverdachte] de staaf van hem heeft afgepakt. [de verdachte] is vervolgens naast [slachtoffer 1] gaan lopen en heeft toen zijn koffer gepakt. Zeer kort hierop heeft [medeverdachte] [slachtoffer 1] neergeslagen en [de verdachte] is weggelopen.
Het hof stelt voorop dat voor wat betreft de weging van de verklaringen van [de verdachte] en [medeverdachte] behoedzaamheid geboden is, nu zij beiden – in meer of mindere mate – op belangrijke onderdelen tegenstrijdig en wisselend hebben verklaard. Op die onderdelen echter die voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde van belang zijn en die onmiskenbaar steun vinden in overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen acht het hof de verklaringen evenwel betrouwbaar en zullen deze ook worden gebezigd voor het bewijs.
Het hof constateert met de raadsvrouw en de advocaat-generaal dat blijkens het aanvullende proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 17 oktober 2014 met nr. 2010255785 bepaalde onderdelen van de op 20 en 22 februari 2012 afgelegde verklaring van [de verdachte] niet juist zijn geverbaliseerd, welk verzuim door toedoen van de raadsvrouw is hersteld. Het hof acht een dergelijke onjuiste wijze van verbaliseren zorgwekkend, mede gelet op de bewijskracht die in beginsel in strafzaken wordt toegekend aan ambtsedige processen-verbaal. Het hof zal de onjuist gerelateerde verklaringen derhalve uitsluiten van het bewijs.
Het hof acht vervolgens de verklaring van [medeverdachte] ter zake van het uitdelen van de eerste klap met een ijzeren staaf door [de verdachte] betrouwbaar, nu zijn verklaring op dit onderdeel steun vindt in overige bewijsmiddelen.
Zo volgt uit het proces-verbaal uitwerken opgenomen vertrouwelijke communicatie (hierna: het OVC-gesprek) van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 30 januari 2012, nr. 2011091498, verkort en zakelijk weergegeven dat [medeverdachte] op 20 december 2011 op een vraag van [getuige 1] over een overval die hij met [de verdachte] zou hebben gepleegd aan haar heeft verteld dat [de verdachte] die Pool bij het park bij de Apollostraat had neer geknuppeld; dat [de verdachte] op een gegeven moment bang was en dat hij er toen is heen gegaan en die Pool vijf of zes keer tegen de vlakte aan heeft geklapt.
Verder heeft [medeverdachte] blijkens het proces-verbaal van 3 augustus 2012, nr. 2011091492, op 30 juli 2012 tegenover een politiële informatie-winner in de P.I. Vught gezegd, dat hij samen met die Judas een Pool had beroofd; dat “die Judas de eerste klap op zijn hoofd heeft gegeven”; en dat “omdat hij (het hof begrijpt: de Pool) moord en brand schreeuwde en ik hem stil moest krijgen, heb ik die pijp, die die Judas op de grond liet vallen, opgepakt en hem nog vier/vijf keer op het hoofd geslagen.” Met ‘Judas’ bedoelt [medeverdachte] [de verdachte].
Verder heeft [getuige 2], op 4 september 2012 tegenover de rechter-commissaris zakelijk weergegeven verklaard dat [de verdachte] hem heeft verteld dat hij die Pool op zijn hoofd had geslagen, waarna hij in paniek was geraakt en [medeverdachte] had gehaald om het af te maken.
Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaring van [getuige 2] op dit punt wel betrouwbaar, nu [getuige 2] hierover bij de politie een soortgelijke verklaring heeft afgelegd (onder andere op 3 februari 2012).
Op grond van het bovenstaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] degene is die [slachtoffer 1] als eerste een keer met een ijzeren staaf op het hoofd heeft geslagen, waarna hij de staaf heeft laten vallen en er met de koffer van [slachtoffer 1] vandoor is gegaan. Aldus heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zodanig zou verwonden dat deze aan zijn verwondingen zou komen te overlijden alvorens hij er met de koffer van [slachtoffer 1] vandoor ging en zich daarmee schuldig gemaakt aan het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Het hof is verder van oordeel dat [de verdachte] niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld volgend op die eerste klap dat op [slachtoffer 1] is toegepast door [medeverdachte], nu hij, [de verdachte], zich toen uit de voeten had gemaakt en er derhalve voor wat betreft het vervolg van de geweldshandelingen niet langer sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde (zaken Duikerhoek en Schopvoorde)
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 13 oktober 2011 omstreeks 21:00 uur fietst aangeefster [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) over de Duikerhoek te Spijkenisse. Wanneer twee mannen die samen op één fiets haar tegemoet rijden en haar bijna passeren, springt de achterste man van de fiets. Hij gaat voor haar staan waardoor [slachtoffer 3] moet afremmen. Zij ziet deze man, die dan enkele meters voor haar staat, een op een pistool gelijkend voorwerp uit zijn broeksband halen en deze op haar richten en hoort hem zeggen “Stoppen of ik schiet je dood.” [slachtoffer 3] weet de man te ontwijken en fietst snel door. De man met het pistool omschrijft zij als volgt: een blanke jongen van niet ouder dan 20 jaar, accentloos Nederlands, geen snor.
Wanneer aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) later diezelfde avond het tunneltje onder de Heemraadlaan te Spijkenisse doorfietst, ziet zij komend vanuit de Schopvoorde twee mannen bij elkaar lopen. Eén van deze mannen stapt dan het fietspad op en blokkeert deze. [slachtoffer 2] remt af en ziet dat de man een pistool op haar hoofd richt. De man blijft [slachtoffer 2] bedreigen, terwijl hij meermalen tegen haar schreeuwt dat zij haar mobiele telefoon aan hem moet geven. De tweede man blijft ondertussen op het voetpad staan of loopt langzaam door. Nadat zij uiteindelijk haar telefoon heeft afgegeven aan de man die haar heeft bedreigd, ziet zij de twee mannen weglopen.
Als signalement van de man die haar bedreigd geeft [slachtoffer 2] op: man, blank, circa 20 jaar oud, geen gezichtsbeharing, aan de linkerzijde van zijn gelaat een verse wond (vermoedelijke een schaafwond).
De verdachte [de verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 oktober 2014 verklaard dat hij in de avond van 13 oktober 2011 samen met [medeverdachte] in Spijkenisse was. Zij waren samen op één fiets; [de verdachte] reed en [medeverdachte] zat achterop. [medeverdachte] sprong op een gegeven moment van de fiets en ging op een meisje dat hen tegemoet kwam fietsen af. [de verdachte] fietste enkele meters door. [medeverdachte] kwam vervolgens aanrennen en sprong weer achterop. Kort hierop zijn zij naar de schuur bij de woning van [medeverdachte] gegaan. [de verdachte] wist niet dat [medeverdachte] van plan was om het meisje te beroven op het moment dat hij van de fiets sprong. Later die avond waren [de verdachte] en [medeverdachte] weer samen op straat. [de verdachte] heeft toen bij een tunneltje de doorgang geblokkeerd van een meisje dat hen tegemoet kwam fietsen, zijn balletjespistool op haar gericht en tegen haar gezegd dat hij zou neerschieten. Het meisje heeft hierop haar telefoon aan hem afgegeven.
Het hof gaat ervan uit dat de twee mannen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben genoemd in hun aangifte [medeverdachte] en [de verdachte] zijn geweest. Gelet op het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement zoals hierboven is weergegeven, alsmede op de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep dat [medeverdachte] in uiterlijke kenmerken van [de verdachte] verschilt en ook ouder is dan [de verdachte], gaat het hof er van uit dat de man die achterop de fiets heeft gezeten en [slachtoffer 3] heeft bedreigd [de verdachte] is geweest en dat [de verdachte] uitvoeringshandelingen ten aanzien van het geweld heeft gepleegd. Naar oordeel van het hof kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat dat [de verdachte] het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Door de raadsvrouw is betoogd – verkort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat bij de aangever niet de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
De aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) heeft bij de politie verklaard dat, toen hij in de voortuin stond [de verdachte] op hem af kwam met in zijn rechterhand naast zijn lichaam een zwart handvuurwapen met zijn vinger aan de trekker.
Aanvankelijk heeft [aangever 1] verklaard dat hij op dat moment niet echt bang was, omdat hij dacht dat het misschien geen echt vuurwapen betrof.
Verderop in zijn aangifte verklaart [aangever 1] toch geschrokken te zijn geweest omdat hij twijfels had over de echtheid van het wapen en niet had geweten wat te doen als het wapen echt was geweest.
Voor een bewezenverklaring ter zake van bedreiging is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval een zodanige indruk op de bedreigde heeft gemaakt dat er werkelijk vrees in subjectieve zin is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd heeft geacht.
De bedreiging moet wel van dien aard zijn geweest en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in algemeenheid een dergelijke vrees kan opwekken.
Naar het oordeel van het hof is het op iemand aflopen terwijl een op de wijze als voormeld een op vuurwapen gelijkend voorwerp wordt getoond naar objectieve maatstaven als bedreigend is aan te merken.
Dat [aangever 1] in eerste instantie heeft verklaard niet bang te zijn geweest, doet hier niets aan af.
Het hof acht het onder 4 ten laste gelegde dan ook bewezen.
Ter zake van alle bewezen verklaarde feiten
De verdediging heeft tijdens haar pleidooi nog verwezen naar hetgeen zij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft betoogd, doch geen standpunt daaruit onderbouwd herhaald. Het hof slaat daar derhalve geen acht op.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
poging tot medeplegen van doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 8 subsidiair en 9 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

opzetheling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief impliciet primair, 2, 3 primair, tweede cumulatief/alternatief, 4, 5, 7, 8 subsidiair en 9 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest, alsmede tot de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan de zeer gewelddadige poging gekwalificeerde doodslag van het slachtoffer [slachtoffer 1] door deze met een ijzeren staaf op het hoofd te slaan met als doel hem van zijn koffer te beroven. Mede als gevolg van deze klap heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke integriteit en eigendommen van het slachtoffer. Gebleken is verder dat het slachtoffer [slachtoffer 1] nog altijd lijdt onder de psychische en lichamelijke gevolgen van hetgeen hem mede door [de verdachte] is aangedaan.
Voorts heeft de verdachte zich verder samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een poging diefstal met geweld van het slachtoffer [slachtoffer 3] en een afpersing van het slachtoffer [slachtoffer 2], waarbij beide slachtoffers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn bedreigd. Het is zeer voorstelbaar dat de slachtoffers dit als buitengewoon beangstigend hebben ervaren. Ook leiden dergelijke feiten bij burgers tot gevoelens van angst en onveiligheid in de publieke ruimte.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak in de woning van zijn grootmoeder toen deze in het ziekenhuis lag. Hij heeft daarbij de woning in een complete chaos achtergelaten en een groot aantal goederen weggenomen. Een dergelijke feit brengt naast onrustgevoelens en overlast, financiële schade voor de slachtoffers mee. Dat de verdachte niet is teruggedeinsd voor het plegen van een dergelijk strafbaar feit ten nadele van juist iemand uit zijn naaste familiekring die zich altijd om het welzijn van de verdachte heeft bekommerd, is ook overigens ergerlijk.
De verdachte heeft zich verder tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van personen door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan hen te tonen dan wel op hen te richten. Deze feiten zijn door de slachtoffers als beangstigend ervaren. Feiten als de onderhavige versterken bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Ook heeft de verdachte zich tweemaal schuldig gemaakt aan opzetheling, welk misdrijf het plegen van diefstallen en inbraken lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt.
Oplegging van een maatregel
De raadsvrouw van de verdachte heeft – overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – betoogd dat geen eenduidig verband bestaat tussen de bij de verdachte vastgestelde stoornis en de bewezen verklaarde feiten en het recidivegevaar, mede in aanmerking genomen de invloed die de mededader [medeverdachte] op het grensoverschrijdende gedrag van de verdachte heeft gehad. Daarnaast is ook de ernst van de begane feiten niet van dien aard dat de oplegging van een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) is geïndiceerd. Dit zou primair moeten leiden tot het afzien van de oplegging van de maatregel van TBS en subsidiair tot de oplegging van TBS met voorwaarden in plaats van verpleging van overheidswege (kort gezegd: dwangverpleging), in welk laatste geval aan het hof wordt verzocht om een tussenarrest te wijzen waarin wordt bepaald dat een maatregelenrapport door de reclassering dient te worden opgemaakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 oktober 2014, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (gekwalificeerde) vermogensdelicten en andere strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op een psychologisch onderzoek d.d. 30 april 2013, opgesteld en ondertekend door S.G. Vitale, GZ-psycholoog, en het aanvullende psychiatrisch onderzoek d.d. 30 april 2013, opgesteld en ondertekend door B.A. Blansjaar, psychiater. Hierin is vermeld dat de verdachte (na het eerste onderzoekscontact) zijn medewerking heeft geweigerd, zodat geen uitspraken kunnen worden gedaan omtrent zijn toerekenbaarheid ter zake van de ten laste gelegde feiten en ook geen aanbevelingen kunnen worden gedaan.
De verdachte heeft van 3 april tot 22 mei 2014 ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) verbleven. In de opgemaakte rapportage d.d. 21 juli 2014, ondertekend door klinisch psycholoog A.T. Spangenberg en psychiater H.T.J. [aangever 6]enboom, naar aanleiding van het nieuwe psychologisch en psychiatrisch onderzoek naar de verdachte, staat onder meer – voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven - het navolgende vermeld.
Bij de verdachte is sprake van een angstig-ambivalente hechting die de basis is geweest voor het ontwikkelen van een oppositionele gedragsstoornis. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Verder is er sprake van cannabisafhankelijkheid. Er is daarnaast sprake van een secundaire psychopathisering naar aanleiding van de forse hechtingsproblematiek.
De verdachte getuigt van roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf en anderen, constante onverantwoordelijkheid en het ontbreken van spijtgevoelens en is er sprake van een lustgedreven calculerende houding. Bij herhaling blijkt dat de verdachte bij het wegvallen van externe structuur een ontremd antisociaal beeld vertoont.
Zijn identiteit is diffuus en is mede daardoor afhankelijk van omgevingsinvloeden. Wanneer hij externe structuur heeft kan hij redelijk functioneren, maar zonder externe structuur is sprake van innerlijke chaos en disfunctioneert hij.
Vanuit deze defectueuze persoonlijkheidsontwikkeling/-stoornis functioneert de verdachte zo beperkt dat gesproken kan worden van een verminderde toerekeningsvatbaarheid ter zake van alle bewezen verklaarde feiten.
Vanuit de gestructureerde risicotaxatie is sprake van een hoog recidiverisico.
Gezien de ernst van de pathologie, het hoge recidiverisico, de geringe motivatie voor behandeling bij de verdachte en zijn behandelvoorgeschiedenis wordt geadviseerd om de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen.
Het hof neemt de conclusies van eerder genoemde psychiater en psycholoog over en maakt die tot de zijne. Derhalve acht de oplegging van de maatregel TBS geïndiceerd.
Daarbij merkt het hof op dat ook de deskundige J.M.J.F. Offermans, psychiater, die op verzoek van de verdediging een onderzoek heeft verricht, de bij de verdachte door het PBC geconstateerde problematiek en diagnostiek zoals hierboven uiteengezet onderschrijft en bovendien ook een klinische behandeling noodzakelijk acht.
Weliswaar is door Offermans aangegeven dat de verdachte volgens hem iets lager scoort op de PCL-R test dan is geconcludeerd door het PBC waardoor hij onder de grens van psychopathie zou vallen, maar dit verschil in het testresultaat doet naar het oordeel van het hof niet af aan het door het PBC geconstateerde gevaar voor recidive.
Ook de verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 27 oktober 2014 dat hij thans wel gemotiveerd is behandeling te ondergaan, doet niet af aan de noodzaak tot oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging, gelet op de overige in het PBC-rapport genoemde gronden voor oplegging van die maatregel.
Nu het gevaar dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten opnieuw zal plegen – ook naar het oordeel van het hof - groot is, eist het belang van de veiligheid van anderen, de algemene veiligheid van personen en goederen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege wordt verpleegd.
Ook aan de overige wettelijke voorwaarden als bedoeld in de artikelen 37a, eerste lid, en artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd ter zake van de bewezen verklaarde misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling onder voorwaarden acht het hof niet aangewezen, nu bij de verdachte sprake is van een ernstige en reeds lang bestaande problematiek die hoewel de verdachte ook eerder daarvoor is behandeld desondanks met de jaren lijkt te verergeren, welke problematiek een intensieve behandeling vergt binnen een gestructureerde setting.
Verder acht het hof de ernst van de begane feiten, met name de zaak Apollo (welk feit het hof heeft gekwalificeerd als medeplegen van een poging gekwalificeerde doodslag), alsook het gevaar op herhaling dusdanig dat artikel 38, Wetboek van Strafrecht niet aan de orde. Gelet op het vorenstaande bestaat er naar het oordeel van het hof geen noodzaak om door de reclassering een maatregelenrapport te laten opmaken.
Het hof wijst dit verzoek dan ook af en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan dat naast voornoemde maatregel aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur zal worden opgelegd. Het hof adviseert daarbij overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zo snel mogelijk dient aan te vangen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 31.041,27, bestaande uit:
  • Beschadigde kleding: € 425,-
  • Laptop: € 212,-
  • Medische kosten: € 1.560,-
  • Reiskosten: € 861,12
  • Telefoonkosten: € 100,-
  • Kosten tolk: € 744,97
  • Verlies arbeidsvermogen: € 19.638,18
  • Smartengeld: € 7.500,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 31.041,27, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 29.706,42 te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist, met dien verstande dat de door de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van de gevorderde vergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen nu de causaliteit tussen het gestelde verlies en het ten laste gelegde niet eenvoudig uit de feiten volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 23.212,51 materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtsreeks gevolg is geweest van het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde. Integraal worden toegewezen de kosten ten gevolge van de weggenomen laptop ad € 212,- en de tolkkosten ad € 744,97. In navolging van de rechtbank stelt het hof daarbij de kosten voor beschadige kleding op € 200,-, de telefoonkosten op € 50,- en de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt vanuit het ziekenhuis te Spijkenisse naar het ziekenhuis in Wloclawek te Polen op € 546,24, waardoor totaal aan reiskosten wordt toegewezen € 807,36. In laatst genoemd bedrag is inbegrepen van € 261,12 aan reiskosten welke de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ter zake van de gevorderde medische kosten, alsmede de inkomstenderving overweegt het hof als volgt. Door de raadsvrouw van de benadeelde partij zijn ter terechtzitting van 30 oktober 2014 stukken overgelegd ter onderbouwing van deze schadeposten. Het betreft aanvullende medische informatie omtrent bezoeken van de benadeelde partij aan zijn huisarts na het bewezenverklaarde, aanvullende medische informatie van een specialist ter zake van de voorgeschreven medicatie, alsmede salarisstroken waaruit volgt dat de benadeelde partij eerst weer sinds juli 2012 weer werkzaam is. Het hof is van oordeel dat met de overlegging van deze aanvullende stukken genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij de door hem gestelde schade daadwerkelijk heeft geleden en dat deze schade het gevolg is geweest van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Het hof zal de gevraagde vergoeding voor medische kosten ad
€ 1.560,-, alsmede de kosten door het verlies aan arbeidsvermogen ad € 19.638,18 toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij ter zake van de materiële schade zal derhalve tot een bedrag van in totaal € 23.212,51 hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat deze schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening. Voor de resterende gevorderde materiële schade ad € 328,76 levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat deze schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Namens de verdachte is primair verzocht af te zien van het opleggen van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair is verzocht bij het opleggen van de maatregel de vervangende hechtenis te bepalen op één dag, omdat het aanstonds duidelijk is dat de verdachte (voorlopig) geen draagkracht heeft om de schade te voldoen.
Het hof wijst beide verzoeken af.
Er zijn naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte ook in de toekomst onvoldoende draagkracht zal hebben om de schade te betalen die door het hof is vastgesteld. Het hof ziet dan ook geen reden om in deze anders te beslissen dan in soortgelijke zaken gebruikelijk is.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 30.712,51 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.145,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel niet aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.132,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 632,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële en immatierële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 632,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [aangever 5]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 6 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 432,40.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 432,40.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 6 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 7]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 7] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte het onder 9 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.025,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag 6.025,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 9 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Proceskosten ten gevolge van vorderingen van de benadeelde partijen
Voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van de geleden schade door het hof zijn toegewezen en aan de verdachte de verplichting is opgelegd om de gelegde schade te vergoeden, dient hij eveneens te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 7 april 2011 onder parketnummer 10-711104-10 is de verdachte veroordeeld tot 30 dgn, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57, 63, 285, 288, 311, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, tweede cumulatief/alternatief, 6, 8 primair en 9 primair ten laste gelegd heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief, 2, 3 primair, tweede cumulatief/alternatief, 4, 5, 7, 8 subsidiair en
9 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief, 2, 3 primair, tweede cumulatief/alternatief, 4, 5, 7, 8 subsidiair en
9 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair, eerste cumulatief/alternatief, bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 30.712,51 (dertigduizend zevenhonderdtwaalf euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 23.212,51 (drieëntwintigduizend tweehonderdtwaalf euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 30.712,51 (dertigduizend zevenhonderdtwaalf euro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 23.212,51 (drieëntwintigduizend tweehonderdtwaalf euro en eenenvijftig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
188 (honderdachtentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 632,00 (zeshonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 132,00 (honderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 632,00 (zeshonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 132,00 (honderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot schadevergoeding af.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 5]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 5] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 7]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 7] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 7 april 2011, parketnummer 10-711104-10, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. M. Moussault, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2014.