ECLI:NL:GHDHA:2014:4045

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
200.148.030/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. Kamminga
  • J. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie op basis van gewijzigde financiële omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2014, waarin de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op nihil was vastgesteld. De vader, verweerder in hoger beroep, had op zijn beurt verzocht om bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.

De moeder stelde dat de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven, omdat de vader als zelfstandig ondernemer een lagere winst had behaald dan eerder was aangenomen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in de periode van 20 juli 2009 tot 10 oktober 2014 geen draagkracht had om kinderalimentatie te betalen, gezien de lagere winsten die hij had behaald in de jaren 2010 tot en met 2013. Het hof heeft de stelling van de moeder dat de vader in hoger beroep had moeten komen tegen de eerdere beschikking van 1 juni 2010 verworpen.

Tijdens de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over een nieuwe kinderalimentatie van € 50,- per maand per kind, die vanaf de zitting zou ingaan. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de periode met ingang van 10 oktober 2014 en de nieuwe alimentatie vastgesteld. Voor de overige periodes heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 november 2014
Zaaknummer : 200.148.030/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-6962
Zaaknummer rechtbank : C/09/450183
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.A. Kamphuis te Leiden.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 29 april 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 januari 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vader heeft op 19 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 29 september 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage, op 1 oktober 2014 ingekomen als brief met bijlage.
De zaak is op 10 oktober 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
De hierna nader te noemen minderjarige[naam minderjarige sub1] heeft geen gebruik gemaakt van de door het
hof geboden gelegenheid om schriftelijk haar mening kenbaar te maken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2010, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen [de minderjarige sub 1], geboren [in]1997 te[geboorteplaats], hierna te noemen: [naam minderjarige sub1], en [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [de minderjarige sub 2], hierna ook gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, met ingang van 20 juli 2009 op nihil bepaald.
Voorts is bepaald dat de moeder niet gehouden is betalingen ten titel van kinderalimentatie, voor zover deze door de vader zijn gedaan met betrekking tot de periode gelegen na 20 juli 2009, aan de vader terug te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Op grond van de beschikking van 1 juni 2010 bedroeg de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen met ingang van 20 juli 2009 € 379,- per maand per kind en met ingang van 1 januari 2010 € 365,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna: kinderalimentatie, ten behoeve van de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van de vader, strekkende tot nihilstelling met ingang van 1 januari 2009, alsnog af te wijzen, dan wel een zodanige kinderalimentatie te bepalen als het hof vermeent te behoren. Voorts verzoekt de moeder de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
3. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.
4. Ter terechtzitting van het hof hebben partijen deels overeenstemming bereikt, in die zin dat afgesproken is dat de vader vanaf de dag van de zitting, bij vooruitbetaling (telkens voor de 1e van de volgende maand) een kinderalimentatie van € 50,- per maand per kind zal voldoen. Gelet hierop zal het hof dienovereenkomstig beslissen. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof thans nog dient te oordelen over de periode van 20 juli 2009 tot 10 oktober 2014.
5. Voor wat betreft de periode van 20 juli 2009 tot 10 oktober 2014 verenigt het hof zich ten aanzien van de draagkracht van de vader met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof passeert vooreerst de stelling van de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de uitspraak van 1 juni 2010 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan op grond waarvan die uitspraak kan worden gewijzigd. Voor zover de moeder betoogt dat de vader destijds hoger beroep in had moeten stellen van de beschikking van 1 juni 2010 – naar het hof begrijpt om in beroep de jaarstukken 2010 in de procedure betrokken te krijgen – geldt dat de omstandigheid dat het aan de vader heeft gelegen dat de rechter uitgegaan is van onjuiste of onvolledige gegevens geen beletsel is voor toepassing van lid 4, evenmin als de omstandigheid dat de onvolkomenheid (wellicht) in hoger beroep had kunnen worden hersteld.
6. Daarvan uitgaande overweegt het hof omtrent het inkomen van de vader als volgt. De vader drijft als zelfstandig ondernemer een bloemenshop. Vast staat dat de rechtbank bij beschikking van 1 juni 2010 een gemiddelde winst van € 29.079,33 per jaar in aanmerking heeft genomen, gebaseerd op de gemiddelde winst over de jaren 2007, 2008 en 2009. Tevens is komen vast te staan dat de vader ten tijde van de rechtbankprocedure in 2010 nog niet over de jaarcijfers van 2010 beschikte, althans dat deze niet in die procedure zijn betrokken. Uit de thans wel overgelegde jaarstukken over het jaar 2010 en de jaarstukken van de jaren daarna is gebleken dat de winst in 2010, 2011, 2012 en 2013 respectievelijk € 16.842,-, € 10.726, € 16.302,- en € 24.255,- bedroeg. Aangezien voormelde winsten bij voortduring aanmerkelijk lager zijn dan de in 2010 door de rechtbank in aanmerking genomen gemiddelde winst van € 29.079,33 per jaar heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof terecht overwogen dat de beschikking van 1 juni 2010 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
7. Het hof acht het redelijk om uit te gaan van de financiële middelen die de vader vanaf 2009 feitelijk ter beschikking hebben gestaan. Uit die inkomsten moet hij immers zijn alimentatiebedragen voldoen en niet uit (het gemiddelde van) hetgeen hij in het verleden (de jaren 2007 tot en met 2009) mogelijk aan inkomsten heeft verworven. Op grond van de sinds 2009 behaalde winst is het hof met de rechtbank van oordeel dat de vader in de periode van 20 juli 2009 tot 14 oktober 2014 geen enkele draagkracht heeft gehad om enig bedrag aan kinderalimentatie te voldoen. Weliswaar is de winst in 2013 ten opzichte van de jaren ervoor weer iets gestegen omdat de vader personeel heeft ontslagen, maar daar staat tegenover dat de omzet is gedaald. Ook voor wat betreft de privé onttrekkingen verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust, mede vanwege het feit dat de onttrekkingen ten laste komen van het ondernemersvermogen, noodzakelijk voor de financiering van de onderneming.
8. Het hof ziet voorts, anders dan de moeder voorstaat, geen reden om van de door de rechtbank in aanmerking genomen ingangsdatum van de nihilstelling van 20 juli 2009 af te wijken en het hof verenigt zich ook op dat punt met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Dit brengt tevens met zich dat er geen reden is om de kinderalimentatie te beoordelen volgens de nieuwe richtlijnen per 1 april 2013, zoals door de moeder gesteld.
Dat de moeder, zoals gesteld, haar uitgaven heeft afgestemd op de bij beschikking van 1 juni 2010 vastgestelde kinderalimentatie, doet aan het vorenstaande niet af.
9. Het vorenstaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen, uitsluitend voor wat betreft de periode met ingang van 10 oktober 2014, en voor het overige zal bekrachtigen.
10. Het hof ziet geen reden, zoals door de moeder is verzocht, om de vader te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen. Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, uitsluitend voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen met ingang van 10 oktober 2014 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 10 oktober 2014 op € 50,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft telkens voor de eerste van de maand bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Kamminga en Van Veen, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2014.