ECLI:NL:GHDHA:2014:4064

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
2200256914
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, was beschuldigd van poging tot doodslag op zijn echtgenote en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De feiten vonden plaats tussen 9 en 11 februari 2014 te Gouda, waar de verdachte zijn vrouw heeft geprobeerd te wurgen uit jaloezie, wat leidde tot fors letsel. Het hof weegt in zijn overwegingen mee dat de verdachte heeft geprobeerd de waarheid te verdoezelen door de aangeefster te bewegen te verklaren dat de gewelddadigheden in het kader van een seksspelletje plaatsvonden. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep werd de poging tot doodslag bewezen verklaard, evenals het voorhanden hebben van een wapen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De straf werd bepaald op 30 maanden, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling, en de uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002569-14
Parketnummer: 09-817482-14
Datum uitspraak: 17 december 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1980,
thans gedetineerd in PI Midden Holland, Gev. De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 december 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1. primair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden als vermeld in het vonnis waarvan beroep. Door de rechtbank is de dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden bevolen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1. primair.
hij in de periode van 9 februari 2014 tot en met 11 februari 2014 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [aangeefster] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meerdere malen, althans eenmaal, (met beide handen) met kracht de hals en/of de keel van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of de nek en/of de romp en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair.
hij in de periode van 9 februari 2014 tot en met 11 februari 2014 te Gouda opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangeefster]), meerdere malen, althans eenmaal, (met beide handen) met kracht de hals en/of de keel van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of die [aangeefster] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of de nek en/of de romp en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, waardoor die [aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij in de periode van 9 februari 2014 tot en met 11 februari 2014 te Gouda een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool, zijnde (een) voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1.
Heeft de verdachte de keel van aangeefster dichtgeknepen?
Onder 1 is aan de verdachte onder meer ten laste gelegd dat hij de keel van aangeefster met kracht heeft dichtgeknepen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij ontkend dit te hebben gedaan.
Het hof overweegt het volgende.
Op 11 en 12 februari 2014 heeft aangeefster tegenover de politie verklaard dat de verdachte in de periode van
9 tot en met 11 februari 2014 meerdere keren haar keel heeft dichtgeknepen. Hij hing met zijn volle gewicht op haar om haar nek dicht te knijpen. Hij deed dit zo hard dat aangeefster daardoor geen lucht kreeg. Het werd licht in haar hoofd. Ze is op een gegeven moment buiten bewustzijn geweest.
Op 11 februari 2014 zijn foto’s van aangeefster gemaakt. Daarop is te zien dat zij rode/blauwe plekken in haar hals heeft.
Op 12 februari 2014 heeft aangeefster een gesprek gehad met een GGD arts. De arts heeft toen rode streepvormige verkleuringen in de hals van aangeefster geconstateerd. Het gebied in de hals was drukpijnlijk. Deze afwijking is volgens de arts mogelijk het gevolg van het dichtsnoeren van de hals.
De op 11 februari 2014 van aangeefster gemaakte foto’s zijn ook bekeken door een forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). De NFI arts heeft aan weerszijden van de hals van aangeefster forse bloeduitstortingen waargenomen, als ook frictieletsel ter hoogte van het rechter sleutelbeen.
Dit past bij meerdere krachtig uitgevoerde wurghandelingen; het impliceert dat sprake is geweest van krachtige geweldsinwerking op de hals. Volgens de NFI arts kan worden aangenomen dat de bloeduitstortingen zijn ontstaan maximaal twee dagen vóór de datum van het maken van foto’s.
Op basis van het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte met kracht de hals en/of keel van aangeefster heeft dichtgeknepen, waardoor aangeefster het bewustzijn is verloren.
2.
Heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag?
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zodat hij van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe
– kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
2.1
Aanmerkelijke kans
Uit het NFI rapport volgt dat uitoefening van samendrukkend geweld op de hals fataal kan verlopen.
Adembelemmering door het samendrukken van de luchtpijp of door het omhoog drukken van de tongbasis tegen het verhemelte en monddak, het samendrukken van de halsslagader(s), het samendrukken van de halsader(s) en een prikkeling van de halszenuw ‘N. Vagus’ kunnen leiden tot fataal verlopende gevolgen. Afsluiting van de bloedtoevoer door de halsslagaders en/of de adembelem-mering kunnen het overlijden veroorzaken na enige tijd uitoefenen van het geweld. Hartritmestoornissen en een acute hartstilstand kunnen optreden op elk willekeurig moment tijdens de toepassing van het geweld.
Gelet op de inhoud van het NFI rapport stelt het hof vast dat door het vorenomschreven handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangeefster daardoor het leven zou verliezen.
2.2
Bewuste aanvaarding
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte de aanmerkelijke kans dat aangeefster zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard.
Er bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood indien een persoon met kracht wordt gewurgd. De verdachte heeft met kracht de hals en/of keel van aangeefster dichtgeknepen, waardoor aangeefster het bewustzijn is verloren. Door aldus te handelen heeft hij die aanmerkelijke kans bewust aanvaard, althans op de koop toegenomen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van de verdachte immers worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van aangeefster, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er geen contra-indicaties voor voorwaardelijk opzet aanwezig zijn. De omstandigheden dat de verdachte zegt niet te hebben gewild dat zijn vrouw zou komen te overlijden en dat hij zich niet herinnert dat hij met kracht de hals en/of keel van aangeefster heeft dichtgeknepen doen aan het vorenstaande niet af. Dat de verdachte volgens de verklaring van aangeefster nadien lucht in haar mond heeft geblazen, alsof hij haar aan het beademen was, doet daaraan evenmin af. Dit betreft een terugtred nadien, die niets afdoet aan de strafwaardigheid van het daaraan voorafgaande handelen van de verdachte zoals hierboven omschreven.
3.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangeefster en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verweren worden verworpen.
4.
Slaan, stompen en schoppen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde slaan, stompen en schoppen in het onderhavige geval niet is gebleken dat zulks tot de dood van aangeefster kon leiden dan wel dat die geweldshandelingen hebben bijgedragen aan de kans op de dood door de wurgingshandelingen. De verdachte dient dan ook betreffende deze onderdelen van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Deze mishandeling wordt wel als omstandigheid waaronder de poging tot doodslag plaatsvond mede in aanmerking genomen bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij in de periode van 9 februari 2014 tot en met
11 februari 2014 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, opzettelijk (met beide handen) met kracht de hals en/of de keel van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen en dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in de periode van 9 februari 2014 tot en met
11 februari 2014 te Gouda een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd in eerste aanleg, met het bevel van dadelijke uitvoerbaarheid.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gepoogd zijn echtgenote van het leven te beroven, door haar te proberen te wurgen. De verdachte was door jaloezie gedreven en is daarbij op uiterst grove wijze tekeer gegaan tegen zijn vrouw. Hij heeft haar ook geslagen, gestompt en geschopt, waardoor zij fors letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vrouw. De grove geweldshandelingen hebben plaatsgevonden in de gezamenlijke woning, bij uitstek een plek waar aangeefster zich veilig zou moeten kunnen voelen en niet overgeleverd dient te zijn aan gedragingen van een gewelddadige echtgenoot als voormeld. Poging tot doodslag betreft een zeer ernstig feit, waartegen streng dient te worden opgetreden. In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte heeft getracht de waarheid omtrent de door hem verrichte poging tot verwurging te bemantelen, door aangeefster (onder ede) te bewegen te verklaren dat zulks in het kader van een seksspelletje heeft plaatsgevonden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Een dergelijk voorwerp kan voor diverse misdrijven worden gebruikt – als dreigingsmiddel – en het bezit daarvan kan dan ook leiden tot het begaan van zulke misdrijven met dat voorwerp.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsadvies van 7 april 2014, opgemaakt en ondertekend door C. Snijders, reclasseringswerker, en
N. van der Wal, leidinggevende. Geadviseerd wordt om aan de verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Palier en een behandelverplichting. Gezien de vermoedelijke samenhang van de relatie- en agressieproblematiek met het criminele gedrag van de verdachte wordt geadviseerd hem in het kader van een bijzondere voorwaarde verplicht te laten behandelen door het centrum voor forensische psychiatrie, de Waag, of een soortgelijke instelling.
Alles overwegende is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf een passende en geboden reactie vormt op de door de verdachte gepleegde feiten. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt er onder meer toe de verdachte, die nog steeds een relatie met aangeefster, zijn echtgenote, heeft en van plan is die relatie voort te zetten na zijn vrijlating, er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zal het hof – net als de rechtbank – aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. De proeftijd bedraagt drie jaren.
Omdat het hof er op grond van het dossier van uitgaat dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, ziet het hof net als de rechtbank aanleiding om op de voet van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht te bevelen dat de bijzondere voorwaarden en de op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht te verlenen hulp en steun, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatie-plicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

- zich binnen vijf dagen zal melden bij GGZ Reclassering Palier (Witte Singel 8 te Leiden) en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van bij De Waag of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor relatie- en agressieregulatie problematiek, zo lang die zorginstelling zulks nodig acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. G.P.A. Aler en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2014.