ECLI:NL:GHDHA:2014:4098

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
22-002328-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door chauffeur in gehandicaptenvervoer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een chauffeur in het gehandicaptenvervoer, is schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen bij twee minderjarige meisjes met beperkte geestelijke vermogens. De feiten vonden plaats in de periode van maart 2012 tot en met mei 2012 en op 5 augustus 2011. De verdachte heeft de meisjes in de bus onzedelijk betast, wat leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat de getuigenissen onvoldoende bewijs boden. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers consistent en gedetailleerd waren, wat de geloofwaardigheid van hun verhalen versterkte. De verdachte heeft wisselend verklaard over zijn betrokkenheid, wat het hof als ongeloofwaardig heeft aangemerkt.

De strafmotivering van het hof benadrukt de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie van vertrouwen als chauffeur en heeft de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, omdat de verdachte inmiddels niet meer werkzaam is in het gehandicaptenvervoer van kinderen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding van € 500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002328-14
Parketnummer: 09-720886-12
Datum uitspraak: 16 december 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
2 december 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene en bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2012 tot en met 24 mei 2012 te Noordwijkerhout, althans in Nederland, (meermalen) met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag] 1998), van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) betasten van de borsten en/of de buik van die [slachtoffer 1] (onder en/of op/boven de kleding), terwijl het feit is begaan tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2012 tot en met 24 mei 2012 te Noordwijkerhout, althans in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 1998, immers heeft hij (telkens) de borsten en/of de buik van die [slachtoffer 1] (onder en/of op/boven de kleding) betast;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2011 te Noordwijk, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag] 1993), van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten en/of de buik van die [slachtoffer 2] (onder en/of op/boven de kleding).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ter adstructie hiervan heeft de raadsman betoogd dat – kort en zakelijk weergegeven – de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijs te fungeren waardoor het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] weliswaar niet geheel eenduidig zijn, doch op de voor de bewijsvoering essentiële onderdelen met elkaar overeenkomen. Immers hebben beide getuigen waargenomen dat de verdachte met zijn hand onder de kleding van het slachtoffer is gegaan en daarbij haar borsten heeft aangeraakt. Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Het hof zal deze verklaringen dan ook voor het bewijs bezigen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Namens de verdachte heeft de raadsman zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Voorts wordt het ontuchtige karakter van de handelingen – het aanraken van de borsten en de buik van [slachtoffer 2] – betwist.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 5 augustus 2011 wordt [slachtoffer 2] door de verdachte - op dat moment werkzaam als chauffeur in het gehandicaptenvervoer - vanaf haar dagbestedingslocatie in [plaatsnaam] naar haar woonlocatie in [plaatsnaam] gebracht. Bij aankomst blijkt [slachtoffer 2], zoals waargenomen door haar begeleidster, totaal over haar toeren en ontredderd te zijn. Ze was aan het schreeuwen en het huilen. [slachtoffer 2] rende bijna naar binnen en zei letterlijk: Rot chauffeur, hij moet met zijn poten van mij afblijven. Ze vertelde dat de chauffeur aan haar had gezeten en toonde daarbij de door de chauffeur verrichte handelingen; [slachtoffer 2] pakt met haar handen de begeleidster bij de borsten en de buik. Diezelfde avond – als de vader van [slachtoffer 2] haar op komt halen - vertelt [slachtoffer 2] ook aan hem wat de chauffeur bij haar heeft gedaan. Bij thuiskomst rent [slachtoffer 2] direct naar boven waar haar moeder op dat moment is. [slachtoffer 2] vraagt vervolgens aan haar moeder: “Weet je wat de taxichauffeur gedaan heeft?”, waarop haar moeder ontkennend antwoordt. Daaropvolgend pakt [slachtoffer 2] met beide handen haar moeder bij de borsten en prikt met haar hand in haar buik, met de mededeling dat de chauffeur dit bij haar heeft gedaan. Haar moeder verklaarde dat [slachtoffer 2] overstuur was en het daarna nog veel gehad heeft over wat er gebeurd was.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de verklaringen van de ouders en de begeleidster van [slachtoffer 2] op de voor de bewijsvoering essentiële onderdelen duidelijk en consistent zijn. Het hof acht hierbij bovendien van belang dat [slachtoffer 2] telkens op – een voor haar ontwikkelingsniveau – gedetailleerde wijze heeft aangeduid welke handelingen de verdachte bij haar heeft gepleegd. Tevens acht het hof in het bijzonder de hiervoor al weergegeven waarnemingen van de begeleidster van belang. Deze bieden naar het oordeel van het hof ondersteuning voor het door [slachtoffer 2] bewust aan de begeleidster en haar moeder vertelde verhaal van hetgeen haar was overkomen. Eveneens acht het hof van belang dat [teammanager], de teammanager van [instelling], heeft verklaard dat [slachtoffer 2] heel consistent blijft bij haar verhaal, hetgeen zij niet doet als het een verzonnen verhaal betreft.
Voorts stelt het hof vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard. In eerste instantie heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij niet aan [slachtoffer 2] heeft gezeten. In een volgend verhoor verklaart hij dat hij mogelijk bij het langslopen in de bus [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart hij dat hij [slachtoffer 2], die direct de bus uit wilde, twee keer heeft teruggeduwd de bus in, waarbij hij mogelijk de borsten van [slachtoffer 2] zou hebben aangeraakt. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart hij dat hij haar in de bus heeft teruggeduwd en van zich afgeduwd en dat het niet kan dat hij haar borsten heeft aangeraakt.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte over de wijze waarop hij [slachtoffer 2] bij haar borsten kan hebben aangeraakt niet geloofwaardig, evenals de verklaring dat hij haar daar niet heeft aangeraakt.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer’s 2] moeder en de begeleidster [begeleidster] geloofwaardig en betrouwbaar.
De door de verdachte verrichte handelingen moeten naar het oordeel van het hof als ontuchtige handelingen worden aangemerkt. Het tegen de wil in betasten van de borsten en de buik, zijn immers handelingen die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en derhalve van ontuchtige aard.
Derhalve verwerpt het hof de verweren. Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
opin of omstreeks de periode van 24 maart 2012 tot en met24 mei 2012 te Noordwijkerhout
, althans in Nederland, (meermalen)met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag] 1998), van wie hij, verdachte, wist dat zij
in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan welaan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een
of meerontuchtige handeling
(en)heeft gepleegd, bestaande uit het
(telkens)betasten van de borsten
en/of de buikvan die [slachtoffer 1] (onder
en/of op/bovende kleding), terwijl het feit is begaan tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
2.
hij op
of omstreeks5 augustus 2011 te Noordwijk, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag] 1993), van wie hij, verdachte, wist dat zij
in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan welaan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten en
/ofde buik van die [slachtoffer 2] (
onder en/ofop/boven de kleding).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en een gevangenisstraf voor de duur van
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht (ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling), meldplicht en een verbod om gedurende de proeftijd als chauffeur werkzaam te zijn in het gehandicaptenvervoer.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in augustus 2011 en mei 2012 schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij twee meisjes die over beperkte geestelijke vermogens beschikken. Toen hij werkzaam was als chauffeur in het gehandicaptenvervoer heeft hij hen in de bus onzedelijk betast. Het hof beschouwt dit als zeer ernstige feiten. De slachtoffers waren door hun handicap al een bijzonder makkelijk doelwit, maar bovendien heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid om hen veilig in zijn bus te vervoeren op onacceptabele wijze misbruikt. Daarbij heeft de verdachte kennelijk louter oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en zich niet bekommerd om de gevoelens van deze slachtoffers. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen – door werkgever, ouders, scholen en de slachtoffers zelf – en van het overwicht dat hij als volwassene op deze slachtoffers had, maar heeft hij ook de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden. Vooral omdat de slachtoffers gelet op hun ontwikkelingsniveau nog geen seksualiteitsbeleving hadden. Het opdringen van seksuele handelingen kan in zo’n geval schade toebrengen aan de toch al kwetsbare geestelijke gezondheid van de jonge slachtoffers.
Het hof zal - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd - geen bijzondere voorwaarden opleggen, daar uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans ouderen vervoert en niet meer als chauffeur in het gehandicaptenvervoer van kinderen werkzaam is.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Namens de verdachte heeft de raadsman zich omtrent de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2014.