ECLI:NL:GHDHA:2014:4122

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
200.154.323/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Husson
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens schending van goede procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verzoekster, aangeduid als de moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De moeder had op 18 augustus 2014 tijdig hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 16 mei 2014, waarbij de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kinderen was uitgesproken. De minderjarigen stonden onder toezicht van Jeugdzorg Haaglanden. Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat de advocaat van de moeder verzuimd had om de benodigde processtukken van de eerste aanleg over te leggen, ondanks herhaalde verzoeken van het hof om deze stukken aan te leveren. Dit verzuim heeft geleid tot een schending van de goede procesorde, waardoor het hof niet in staat was om zich adequaat voor te bereiden op de zaak.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de advocaat van de moeder niet alleen de stukken niet had overgelegd, maar ook tijdens de mondelinge behandeling geen stukken had gepresenteerd. Dit gebrek aan processtukken was van zodanige aard dat het hof heeft besloten de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 359 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de verplichting tot indiening van processtukken regelt. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van volledige en tijdige processtukken in hoger beroep, en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

De uitspraak van het hof is een duidelijke reminder voor advocaten over de noodzaak om alle relevante stukken tijdig en correct in te dienen, om zo de rechten van hun cliënten te waarborgen. De beslissing is genomen door de rechters M. van Nievelt, A. Husson en J. Punselie, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 november 2014
Zaaknummer : 200.154.323/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-532
Zaaknummer rechtbank : C/09/461296
[verzoekster],
wonende te[woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Meijer te Den Haag,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
- [belanghebbende],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de vader;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg Haaglanden.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 18 augustus 2014 tijdig in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 mei 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 25 augustus 2014 een faxbericht met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage ingekomen.
De zaak is op 23 oktober 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [medewerkster raad] namens de raad;
  • de vader;
  • [medewerkster Jeugdzorg] namens Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op[geboortedag]2003 te[geboorteplaats], en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats], hierna ook gezamenlijk: de minderjarigen, onder toezicht gesteld van Jeugdzorg voor de periode van 28 mei 2014 tot 28 februari 2015.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Onder meer staat vast dat de vader en de moeder het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uitoefenen. De (hoofd)verblijfplaats van de minderjarigen is bij de vader.

DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de uitvoering van de ondertoezichtstelling door Jeugdzorg Haaglanden.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin de ondertoezichtstelling door Jeugdzorg Haaglanden is uitgesproken en te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt opgedragen aan Jeugdzorg Leiden, althans een andere instelling van Jeugdzorg dan Jeugdzorg Haaglanden.
3. De raad, de vader en Jeugdzorg hebben ter zitting ieder afzonderlijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De (advocaat van de) moeder heeft per fax op 18 augustus 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend. Op (telefonisch) verzoek van de griffie van het hof heeft de advocaat van de moeder de bestreden beschikking op 25 augustus 2014 aan het hof gefaxt. Bij brief van 3 september 2014 heeft het hof de advocaat van de moeder verzocht om de processtukken eerste aanleg, alsmede vier extra exemplaren van het beroepschrift, zo spoedig mogelijk toe te zenden aan het hof. Op 8 oktober 2014 heeft de griffier van het hof de advocaat van de moeder nogmaals (telefonisch) verzocht om de stukken eerste aanleg zo spoedig mogelijk, bij voorkeur uiterlijk op 9 oktober 2014, aan het hof toe te zenden. De advocaat van de moeder heeft toegezegd de betreffende stukken uiterlijk 13 oktober 2014 aan het hof te sturen.
5. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft het hof vastgesteld dat de processtukken eerste aanleg nog immer ontbreken in het dossier. Desgevraagd heeft de advocaat van de moeder verklaard dat hij een doos met alle stukken van de moeder in zijn kantoor heeft staan maar dat hij door tijdgebrek daaruit nog geen procesdossier heeft kunnen samenstellen. De advocaat van de moeder erkent dat hij heeft verzuimd om de stukken eerste aanleg over te leggen.
6. Op grond van artikel 359 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt hoger beroep ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie van het gerechtshof. Uit artikel 34 lid 1 Rv volgt dat wanneer een procedure na verwijzing of na toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, de aanlegger, in casu de moeder, verplicht is aan de rechter over te leggen:
a. een afschrift als bedoeld in artikel 231 onderscheidenlijk artikel 290 Rv van het vonnis, het arrest of de beschikking waarbij de procedure is verwezen of waartegen het rechtsmiddel is aangewend;
b. afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken.
7. Het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven vermeldt in artikel 1.1.10 “Wijze van indiening en beroep op stukken” (onder meer):

“De door een partij overgelegde processtukken, waaronder begrepen het procesdossier in eerste aanleg, worden deugdelijk gebundeld en voorzien van tabs ter onderscheiding van de afzonderlijke processtukken. Een inventarislijst wordt bijgevoegd.

8. Artikel 1.2.6 “Stukken eerste aanleg” van voornoemd procesreglement bepaald:

“Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.10 worden bij het beroepschrift alle stukken uit de eerste aanleg gevoegd, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De processtukken in eerste aanleg worden voorzien van genummerde tabs. Een overzicht van deze processtukken met een met deze tabs corresponderende nummering wordt bijgevoegd.”

9. Naar het oordeel van het hof staat vast dat de advocaat van de moeder heeft nagelaten de stukken uit eerste aanleg over te leggen en dat aan de advocaat van de moeder tot tweemaal toe een herstel van dat verzuim is geboden. Desondanks is herstel van het verzuim achterwege gebleven. Het hof is van oordeel dat sprake is van een zodanige schending van de goede procesorde dat niet-ontvankelijkheidverklaring in de rede ligt, nu de advocaat van de moeder ook na herhaalde verzoeken daartoe heeft nagelaten de stukken uit eerste aanleg over te leggen, deze evenmin tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd en het hof daardoor niet in de gelegenheid is gesteld zich adequaat op de zaak voor te bereiden of in te kunnen gaan op het door de moeder ter zitting gedane - maar bij gebreke van stukken niet onderbouwde - verzoek om aanhouding van de onderhavige zaak. Het namens de moeder ter zitting aangevoerde leidt niet tot een ander oordeel, nu dit aan het vooroverwogene niet afdoet.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en Punselie, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2014.