ECLI:NL:GHDHA:2014:4150

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
22-000919-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal met onvoldoende vertaling van de dagvaarding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor winkeldiefstal. De verdediging voerde aan dat de inleidende dagvaarding niet in een voor de verdachte begrijpelijke taal was vertaald, wat volgens hen zou moeten leiden tot nietigverklaring van de dagvaarding. Het hof oordeelde echter dat, hoewel de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende machtig was en er geen vertaling was verstrekt, dit verzuim niet leidde tot een schending van zijn recht op verdediging of een oneerlijk proces. De verdachte was op heterdaad aangehouden en had bijstand van een advocaat en een tolk tijdens zijn verhoor. Het hof concludeerde dat de verdachte zijn recht op verdediging niet was ontnomen en dat het verzuim niet voldoende was om de zaak terug te wijzen naar de politierechter. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde winkeldiefstal, waarbij hij samen met een ander een aantal levensmiddelen had weggenomen uit een winkel. De straf werd bepaald op vier weken gevangenisstraf, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot de eerder genoemde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000919-14
Parketnummer: 09-817629-14
Datum uitspraak: 22 december 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 februari 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1987,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
8 december 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Ter terechtzitting is de gevangenneming van de verdachte bevolen. Voorts is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de in voorarrest doorgebrachte tijd gelijk werd aan die van de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de overgelegde pleitnota, aangevoerd dat de inleidende dagvaarding voor de zitting van de politierechter, inclusief de informatieve mededelingen op de achterzijde daarvan, niet in een voor de verdachte begrijpelijke taal zijn vertaald en aan hem ter beschikking gesteld. Dit verzuim zou tot nietigverklaring van de dagvaarding moeten leiden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 260, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding wordt verstrekt dan wel hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling wordt gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen bedoeld in het derde lid, tweede volzin en het vierde lid.
De verdachte is de Nederlandse taal niet, althans onvoldoende, machtig. Een schriftelijke vertaling van de dagvaarding of schriftelijke mededeling als hiervoor bedoeld, is hem niet verstrekt. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat aldus niet is voldaan aan het in voornoemd artikel bepaalde.
Door de verdediging is bepleit dat dit verzuim tot nietig verklaring van de dagvaarding moet leiden. Het gaat echter niet om een verzuim dat volgens de wet met nietigheid is bedreigd (geen formele nietigheid).
In de onderhavige zaak ziet het hof in het verzuim ook geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de politierechter, zoals door de raadsman verzocht. Het hof stelt daartoe vast dat de verdachte in de onderhavige zaak op heterdaad in/bij de winkel is aangehouden. Hij is direct ingesloten en door de politie met behulp van een Roemeense tolk gehoord. Daarbij is hem in het Roemeens medegedeeld waarvan hij werd verdacht. De verdachte werd op het politiebureau, voordat hij werd verhoord, ook bijgestaan door een advocaat. Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft vervolgens binnen drie dagen na aanhouding van de verdachte plaatsgevonden, zonder dat de verdachte tussentijds op vrije voeten was gesteld. Het feit waarvan hij werd verdacht betreft één, eenvoudig te begrijpen, delict.
Gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat er geen sprake van is dat de verdachte zijn recht van verdediging niet volledig kon uitoefenen of dat het eerlijk verloop van de procedure niet werd gewaarborgd, noch van enig ander voldoende belang van de verdachte bij een schriftelijke vertaling van de dagvaarding in eerste aanleg waartoe terugwijzing noopt.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal levensmiddelen (o.a. zalm, kaas, garnalen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Ikea, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 februari 2014 te Delft tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal levensmiddelen (o.a. zalm, kaas, garnalen)
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Ikea
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door de raadsman gevoerd verweer
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat geen sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte dat het medeplegen van de verdachte bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij de [medeverdachte] kent en tijdens het winkelen op
25 februari 2014 bij de Ikea te Delft de levensmiddelen uit de schappen heeft gepakt en in de gele tas van [medeverdachte] heeft gedaan. Voorts blijkt uit de verklaring van aangever d.d. 25 februari 2014 dat de verdachte samen met de medeverdachte in de Ikea was, zij samen een tas met goederen hebben gevuld en vlak na elkaar de Ikea hebben verlaten zonder de goederen af te rekenen. Het voorgaande wordt bevestigd door camerabeelden, waarover is gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen d.d.
26 februari 2014.
Het hof is van oordeel dat uit het hiervoor overwogene voldoende blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Dergelijke feiten veroorzaken doorgaans financiële schade en overlast.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de generale en speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. E.C. van Veen en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2014.
Mr. P.J. Wurzer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.