In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1982, was beschuldigd van diefstal van drie geldkistjes die toebehoorden aan een Moskee. De diefstal vond plaats in de nachtelijke uren op of omstreeks 14 en 15 september 2013 in 's-Gravenhage. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, met uitzondering van de straf, en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte had in de nachtelijke uren de geldkistjes gestolen, wat blijk gaf van gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Het hof heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. Gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oordeelde het hof dat de eerder opgelegde straf van twee maanden passend was.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 50,- niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was komen vast te staan dat de schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde feit. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op de openbare terechtzitting van het hof.