ECLI:NL:GHDHA:2014:429

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
200.138.754-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van den Wildenberg
  • J. Burgerhart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing deels ingetrokken en tenuitvoerlegging bij voormalige pleegouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, de dochter en de zoon, die onder toezicht stonden van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. De vader van de minderjarigen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen en de kinderen bij hem of bij de moeder te plaatsen. De moeder stelde dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen, terwijl Jeugdzorg zich verzet tegen de verzoeken van de vader en de moeder, en stelde dat de huidige pleegouders niet in staat waren om de kinderen de nodige zorg te bieden.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen een belaste voorgeschiedenis hebben en dat er ernstige gedragsproblematiek is. De moeder is in het verleden niet in staat geweest om de kinderen de zorg te bieden die zij nodig hebben, en de vader heeft in het verleden huiselijk geweld gepleegd. Het hof heeft de verzoeken van de vader om de ondertoezichtstelling op te heffen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen afgewezen, maar heeft wel besloten dat de tenuitvoerlegging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 12 februari 2014 zal plaatsvinden bij de voormalige pleegouders. Het hof heeft ook een aanvullend raadsonderzoek verzocht naar de rol van de vader en de mogelijkheden voor continuering van de plaatsing bij de voormalige pleegouders.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door de rechters M. van Nievelt, A. van den Wildenberg en J. Burgerhart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 februari 2014
Zaaknummer : 200.138.754/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-547
Zaaknummer rechtbank : C/09/438205
[de vader],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Kellouh te Den Haag,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Zoetermeer,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
[de moeder],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Windhorst te Den Haag,
2.
[de pleegvader],
hierna te noemen: de pleegvader, en
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een geheim adres,
hierna gezamenlijk te noemen: de huidige pleegouders.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
1.
[de voormalige pleegvader],
hierna te noemen: de voormalige (weekend)pleegvader, en
[de voormalige pleegmoeder],
hierna te noemen: de voormalige (weekend)pleegmoeder,
beiden wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de voormalige pleegouders;
2.
mevrouw [A], en
mevrouw [B],
beiden werkzaam bij Stichting Jeugdformaat,
hierna te noemen: de pleegzorgmedewerksters.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 12 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
13 september 2013 van de rechtbank Den Haag.
Jeugdzorg heeft op 31 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
 op 13 december 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
 op 16 januari 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
 op 20 januari 2014 een faxbericht van diezelfde datum waarin het beroepschrift is aangevuld;
 op 6 februari 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
 op 11 februari 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de voormalige pleegouders:
- op 10 februari 2014 een brief van 7 februari 2014 met bijlagen.
De zaak is op 12 februari 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
Verschenen zijn:
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een stagiaire;
 de heer [C] en mevrouw [D] namens Jeugdzorg;
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 de voormalige (weekend)pleegmoeder;
De huidige pleegouders, de pleegzorgmedewerksters en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen verlengd van 8 oktober 2013 tot 12 mei 2014. Voorts is de duur van de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarigen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 8 oktober 2013 tot 12 mei 2014, zulks ter effectuering van de aan de bestreden beschikking aangehechte indicatiebesluiten van 28 februari 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de vader en de moeder hebben samen het gezag over[de minderjarige 1], geboren [in ] 2002 te [geboorteplaats] (verder: de dochter);
  • de moeder heeft het gezag over [de minderjarige 2], geboren op [jaar:] 2008 te [geboorteplaats] (verder: de zoon). De vader is zijn biologische vader.
De dochter en de zoon worden hierna gezamenlijk genoemd: de minderjarigen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn:
  • de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen van 8 oktober 2013 tot 12 mei 2014;
  • de verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen voor diezelfde periode;
  • de plaats waar de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen ten uitvoer wordt gelegd.
2.
De vader verzoekt het hof – na wijziging - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van Jeugdzorg – strekkende tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen af te wijzen, en de ondertoezichtstelling met directe ingang opheffen.
Voorts verzoekt de vader primair de minderjarigen terug te plaatsen bij hem, subsidiair bij de moeder en meer subsidiair bij de voormalige pleegouders.
Kosten rechtens.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen.
4.
De vader voert het volgende aan. De huidige pleegouders zorgen niet goed voor de minderjarigen. Het gaat niet goed met hen daar. De situatie bij de vader is nimmer onderzocht. Hij en zijn huidige echtgenote zijn in staat de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Als daarvoor een onderzoek noodzakelijk is, dan kunnen de minderjarigen gedurende het onderzoek verblijven bij de voormalige pleegouders. Mocht de vader niet geschikt bevonden worden om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden, dan meent de vader dat zij weer terug dienen te keren naar de moeder. Als het hof van oordeel is dat de minderjarigen ook niet bij de moeder kunnen wonen, dan dienen zij in de visie van de vader bij de voormalige pleegouders geplaatst te worden.
5.
Jeugdzorg verweert zich daartegen als volgt. De minderjarigen hebben een belaste voorgeschiedenis en waarschijnlijk een posttraumatische stressstoornis alsmede hechtings-problematiek. Daardoor is bij de minderjarigen sprake van gedragsproblematiek. Daarnaast heeft de dochter internaliserende problemen en is er bij de zoon mogelijk sprake van ADHD. Daarvoor is behandeling noodzakelijk. De ouders hebben geen zicht op de problematiek van de minderjarigen en de impact van de belaste voorgeschiedenis op de minderjarigen. De moeder is niet in staat om voor een veilige en stabiele thuissituatie te zorgen. De ouders achten de hulpverlening zoals een Cluster-4school, daghulp en traumabehandeling niet noodzakelijk. Zij verzetten zich tegen de uithuisplaatsing waardoor de minderjarigen worden geschaad door de strijd en de conflicten. De huidige pleegouders kunnen de minderjarigen onvoldoende bieden, waardoor de minderjarigen overgeplaatst moeten worden. Jeugdzorg heeft willen onderzoeken of de minderjarigen bij de voormalige pleegouders geplaatst zouden kunnen gaan worden, maar Jeugdformaat heeft te kennen gegeven dat er geen kinderen meer bij hen geplaatst worden. Doorplaatsing naar een gezinshuis en op den duur naar een perspectief biedend pleeggezin ligt nu in de rede.
Ter zitting heeft Jeugdzorg het verweer nader aangevuld in die zin dat de vader onvoldoende in staat is de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op zich te nemen. Hij heeft onvoldoende inzicht in de problematiek van de minderjarigen en acht hulpverlening niet nodig, aldus Jeugdzorg. In het verleden is [de dochter] getuige geweest van het huiselijk geweld van de vader jegens de moeder. De vader heeft ook de oudere broers van de minderjarigen in het verleden mishandeld.
6.
De moeder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat zij over de opvoedcapaciteiten beschikt om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Haar bewindvoerder regelt thans haar financiën en zij heeft een uitgebreid netwerk om zich heen ter ondersteuning. In combinatie met de hulpverlening vanuit Jeugdzorg op basis van de ondertoezichtstelling acht de moeder zich voldoende in staat om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen ter hand te nemen. Subsidiair meent de moeder dat de minderjarigen bij de vader geplaatst dienen te worden. De moeder heeft geen vertrouwen in een mogelijk nieuw pleeggezin en Jeugdzorg. Zij heeft ook geen vertrouwen in de voormalige pleegouders.
Opheffing ondertoezichtstelling
7.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:256, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), een ondertoezichtstelling kan worden opgeheven indien de grond daarvoor niet langer bestaat.
8.
Naar het oordeel van het hof heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de opheffing van de ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
Verlenging duur machtiging tot uithuisplaatsing
9.
Het hof is voorts van oordeel dat nog steeds aan de gronden voor verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen wordt voldaan. Het hof overweegt daartoe als volgt. Bij de minderjarigen is sprake van ernstige gedragsproblematiek. Zij hebben een belaste voorgeschiedenis. De moeder is in het verleden niet in staat geweest hen die verzorging en opvoeding te bieden die voor hen noodzakelijk is. Het hof acht haar daartoe ook thans niet in staat. Over de situatie van de vader is op dit moment onvoldoende bekend om [de dochter] – over wie de vader eveneens met het gezag is belast – bij de vader te plaatsen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook bekrachtigen.
Plaats waar machtiging ten uitvoer wordt gelegd
10.
Gelet op de verzoeken van de vader ligt aan het hof ter beoordeling de vraag voor of de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige gedeeltelijk dient te worden ingetrokken, in die zin dat de machtiging alleen bij de vader dan wel de voormalige pleegouders ten uitvoer kan worden gelegd.
11.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Al geruime tijd bestaan er signalen dat het met de minderjarigen niet goed gaat bij de huidige pleegouders. Ook Jeugdzorg is inmiddels de mening toegedaan de plaatsing bij hen beëindigd dient te worden. Gelet op de door Jeugdzorg, de ouders en de voormalige pleegouders naar voren gebrachte zorgen rondom de minderjarigen bij de huidige pleegouders acht het hof het van groot belang dat de plaatsing aldaar wordt beëindigd.
12.
Vaststaat dat het tijdens de crisisplaatsing en de weekendbezoeken van de minderjarigen aan de voormalige pleegouders goed met de minderjarigen ging. Zij zijn degenen geweest die de problemen van de minderjarigen bij de huidige pleegouders hebben aangekaart bij de betreffende instanties. Jeugdzorg heeft meegedeeld dat Jeugdformaat niet bereid is om mee te werken aan plaatsing van de minderjarigen bij de voormalige pleegouders. Daarmee lijkt Jeugdformaat een mogelijke oplossing naar de plaatsingsproblematiek van de minderjarigen in de weg te staan. Het hof betreurt het dat Jeugdformaat niet ter zitting is verschenen om haar visie aan het hof kenbaar te maken.
13.
Over de huidige situatie van de vader is op dit moment weinig bekend. In het verleden is hij onvoldoende in staat geweest om de minderjarigen die verzorging en opvoeding te bieden die voor hen noodzakelijk was. Daarnaast is [de dochter] getuige geweest van huiselijk geweld van de vader jegens de moeder. Inmiddels is de vader opnieuw gehuwd.
14.
Na een afweging van alle belangen en omstandigheden, is het hof van oordeel dat een plaatsing van de minderjarigen bij de voormalige pleegouders prevaleert boven de huidige pleegouders, de moeder, de vader dan wel - al dan niet gescheiden – plaatsing in een residentiële instelling of een ander pleeggezin. Het hof zal dan ook de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van heden deels intrekken, in die zin dat de machtiging vanaf die datum alleen nog bij de voormalige pleegouders ten uitvoer kan worden gelegd.
Raadsonderzoek
15.
Het hof acht een aanvullend raadsonderzoek geïndiceerd naar de rol van de vader – zijn mogelijkheden in combinatie met de behoeften, de hechting en de overige belangen van de minderjarigen – alsmede de verdere mogelijkheden van continuering van de plaatsing bij de voormalige pleegouders, teneinde op die manier meer duidelijkheid te krijgen over de opvoedcapaciteiten van de vader en de voormalige pleegouders, de noden van de minderjarigen en het toekomstperspectief van de minderjarigen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de raad eveneens onderzoek zal doen naar een oplossing voor de financiering van de plaatsing van de minderjarigen bij de voormalige pleegouders, gelet op de omstandigheid dat Jeugdformaat geen medewerking wil verlenen aan plaatsing aldaar.
16.
Nu naar het zich laat aanzien de uitkomsten van een dergelijk onderzoek niet voor het verstrijken van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing mogen worden verwacht acht het hof het niet opportuun de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden. Het hof gaat ervan uit dat raad ervoor zorg zal dragen dat een dergelijk onderzoek met de nodige voortvarendheid zal plaatsvinden, dat de vader en de voormalige pleegouders hun medewerking daaraan zullen verlenen en dat de raad de kinderrechter bij de (eventuele) procedure tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen op de hoogte zal stellen van de uitkomsten van voormeld onderzoek.
Proceskosten
17.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren.
18.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 15 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen aan de kinderrechter bij de (eventuele) procedure tot (verdere) verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen;
bepaalt dat met ingang van 12 februari 2014 de tenuitvoerlegging van de (verlengde) machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen plaatsvindt bij de voormalige pleegouders, te weten de heer [de voormalige pleegvader] en mevrouw [de voormalige pleegmoeder];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Van den Wildenberg en Burgerhart, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2014 en geminuteerd op 21 februari 2014.