ECLI:NL:GHDHA:2014:4293

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
200.131.836/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • J. Warnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en pensioenverevening: verplichting tot verstrekking van informatie door de man aan de vrouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingskwestie waarbij de vrouw, appellante, in hoger beroep is gekomen van een vonnis van de kantonrechter. De vrouw heeft recht op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen van de man, maar door het niet tijdig indienen van de benodigde formulieren bij het pensioenfonds, kan er geen verevening plaatsvinden. De man is verplicht om maandelijks de helft van zijn bruto ouderdomspensioen aan de vrouw te betalen. De vrouw vordert in hoger beroep een bedrag van € 8.564,94 en een maandelijks bedrag van € 292,74 vanaf 1 augustus 2012, alsook informatie van het pensioenfonds over de hoogte van de pensioenaanspraken. Het hof stelt vast dat de vrouw haar vordering in hoger beroep voldoende heeft onderbouwd en dat er sprake is van een betalingsachterstand. De man heeft onvoldoende verweer gevoerd tegen de vordering van de vrouw. Het hof vernietigt het bestreden vonnis en veroordeelt de man om binnen zes weken de benodigde informatie van het pensioenfonds aan de vrouw te verstrekken, alsook de maandelijkse betalingen en de achterstand te voldoen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.131.836/01
Zaak- rolnummer rechtbank : 1196476/12-22122

arrest van de familiekamer van 18 november 2014

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te[woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man.

Het geding

Bij exploot van 5 juli 2013 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, op 8 april 2013 tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in het bestreden vonnis is vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw één grief aangevoerd.
De advocaat van de man heeft ter rolzitting van 17 december 2013 het tegen de man verleende verstek gezuiverd.
De advocaat van de man heeft zich ter rolzitting van 15 juli 2014 als procesvertegenwoordiger onttrokken.
De vrouw heeft haar procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Het hof stelt vast dat van het dossier in eerste aanleg ontbreken de aantekeningen van de griffier ter comparitie van partijen van 23 oktober 2012. De advocaat van de vrouw heeft zulks ook vermeld in haar overzicht van het procesdossier. Het hof zal rechtdoen op het procesdossier zoals dat door de advocaat van de vrouw is gefourneerd.
2. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten.
3. Bij het bestreden vonnis is de vordering van de vrouw, strekkende tot veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van € 8.564,94 en tot betaling van een maandelijks bedrag van € 292,74 vanaf 1 augustus 2012, met veroordeling van de man in de kosten van het geding, afgewezen.
4. De vrouw vordert: dat het het hof moge behagen om bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, te vernietigen het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende onder wijziging van eis, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
bij tussenarrest
de man te veroordelen om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen tussenarrest op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de man in gebreke blijft, de nodige informatie van het Pensioenfonds Metaal en Techniek in het geding te brengen waaruit de hoogte van de bruto pensioenaanspraken van de man blijkt over de huwelijksperiode van partijen van 28 december 1966 tot 12 mei 1997 en waaruit voorts blijkt het (bruto)aandeel van de vrouw in deze aanspraken, te berekenen vanaf 1 februari 2009 tot 1 juli 2013 en dan per jaar gespecificeerd en voorts het (bruto)aandeel van de vrouw vanaf 1 juli 2013;
bij arrest
 ter zake van pensioenverevening de man te veroordelen aan de vrouw te betalen
- ingaande 1 juli 2013: een bedrag van € 292,74 per maand, zijnde 50% van de aanspraak op het bruto pensioen dat de man van het Pensioenfonds Metaal en Techniek ontvangt, althans een door de man te specificeren (bruto equivalent van dit) bedrag zoals dit uit de specificatie van het Pensioenfonds Metaal en Techniek blijkt, te vermeerderen of te verminderen met de wettelijke verhoging wegens indexering of inflatiecorrectie;
- ter zake de achterstand van 1 februari 2009 tot 1 juli 2013 een bedrag van € 11.785,68 althans een bruto-equivalent hiervan;
  • althans de man tot een zodanig bedrag ter zake de achterstand en de nog te vervallen aanspraken te veroordelen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • en de man te veroordelen in de kosten van eerste aanleg en het hoger beroep.

Het geschil

5. Het gaat in deze zaak om het volgende. De vrouw heeft krachtens de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding recht op de helft van het tijdens het huwelijk van partijen door de man opgebouwde ouderdomspensioen bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT). Aangezien partijen hebben verzuimd het wettelijk voorgeschreven aanvraagformulier tijdig aan het PMT te doen toekomen, heeft de vrouw geen recht op verevening via het pensioenfonds, maar dient de man in persoon maandelijks de helft van het bruto bedrag van zijn ouderdomspensioen aan de vrouw te voldoen. In geschil is het bedrag dat de man ter zake pensioenverevening nog aan de vrouw is verschuldigd.
6. Het hof overweegt vooreerst dat de vrouw haar eis in hoger beroep heeft vermeerderd. Het hof acht deze wijzing van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde nu de vermeerdering van eis was vermeld in het exploot van de dagvaarding en aldus aan de man bekend is geworden.
7. De vrouw is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat zij de hoogte van haar vordering aangaande de vereveningsbedragen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de vordering is afgewezen.
8. Het hof overweegt dat het hoger beroep dient om eventuele omissies in eerste aanleg te herstellen. De vrouw heeft in hoger beroep een brief van het PMT van 6 januari 2009 overgelegd met daarin - voor zover hier van belang - een opgave van het tot de datum van echtscheiding door de man opgebouwde ouderdomspensioen (bruto per jaar). Uit die brief blijkt dat het bruto pensioen € 7.025,79 per jaar bedraagt. Van het ouderdomspensioen komt de vrouw de helft toe, ofwel € 3.512,90 bruto per jaar. De vrouw heeft het vereveningsbedrag per maand derhalve terecht berekend op € 292,74 bruto en haar vordering in zoverre thans genoegzaam onderbouwd.
9. Naar het oordeel van het hof staat voorts vast dat sprake is van een betalingsachterstand. Immers, uit het bestreden vonnis blijkt dat de man ter comparitie van partijen van 23 oktober 2012 heeft erkend op enig moment te zijn gestopt met de betalingen aan de vrouw.
10. Ten aanzien van de omvang van die achterstand is het hof van oordeel dat de man in eerste aanleg de stellingen van de vrouw ter zake onvoldoende heeft weersproken. Het hof overweegt daartoe als volgt. De door de man bij mondelinge conclusie van 29 augustus 2012 overgelegde bankafschriften geven slechts aan dat door het PMT maandelijks een bedrag op de en/of betaalrekening op naam van onder meer de man wordt bijgeschreven. De afschriften tonen niet aan dat de man enig deel van die maandelijkse pensioenbedragen naar de vrouw overmaakt. Dat de hoogte van de maandelijkse pensioenbedragen zou variëren, doet daaraan niet af. De man heeft voorts geen gebruik gemaakt van de gelegenheid op de rolzitting van 11 februari 2013 voor de kantonrechter te verschijnen of op andere wijze te reageren op de akte na de comparitie van 23 oktober 2012 aan de zijde van de vrouw. In hoger beroep heeft de man zich weliswaar gesteld, maar hij heeft geen memorie van antwoord genomen, en derhalve geen nader verweer gevoerd.
11. Gelet op het vorenstaande ligt de vordering van de vrouw in beginsel voor toewijzing gereed. Het hof is echter van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij de gevorderde informatie omtrent de bruto pensioenaanspraken opgebouwd tijdens de huwelijkse periode, nu deze informatie reeds blijkt uit de brief van 6 januari 2009 van het PMT. De vrouw heeft evenmin belang bij de door haar gevorderde informatie over de periode vanaf 1 februari 2009 tot 1 juli 2013 aangezien zij over die periode reeds een vast bedrag van € 11.785,68, naar het hof begrijpt: bruto, aan achterstallige vereveningsbedragen vordert. De vordering, de man te veroordelen deze informatie te verschaffen, zal in zoverre dan ook worden afgewezen.
12. Gelet op haar petitum heeft de vrouw wel belang bij een opgave van het PMT waaruit het (bruto)aandeel van de vrouw in de pensioenaanspraken van de man vanaf 1 juli 2013 blijkt. Het hof zal de man veroordelen deze informatie aan de vrouw te verstrekken, met dien verstande dat het hof aanleiding ziet de termijn na betekening met vijf weken te verlengen, de gevorderde dwangsom te matigen en daaraan een maximum te verbinden.
13. Het hof zal de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen compenseren aangezien de onderhavige zaak van familierechtelijke aard is. Om diezelfde reden ziet het hof geen aanleiding de man te veroordelen in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. De vordering van de vrouw, de man te veroordelen in de kosten van zowel het geding in eerste aanleg als in hoger beroep, zal worden afgewezen.
14. Gelet op de hierna te nemen beslissing heeft de vrouw geen belang bij haar bewijsaanbod - wat daar verder ook van zij - zodat het hof daaraan voorbij gaat.
15. Dit alles leidt tot de volgende beslissing, waarbij het hof om proceseconomische redenen het bestreden vonnis in zijn geheel zal vernietigen.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de man om binnen zes weken na betekening van dit arrest op verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat de man na die termijn in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,-, de nodige informatie van het Pensioenfonds Metaal en Techniek aan de vrouw te verstrekken waaruit blijkt het (bruto)aandeel van de vrouw in de pensioenaanspraken van de man, te berekenen vanaf 1 juli 2013;
- veroordeelt de man ter zake van pensioenverevening aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
- ingaande 1 juli 2013: een bedrag van € 292,74 per maand, zijnde 50% van de aanspraak op het bruto pensioen dat de man van het Pensioenfonds Metaal en Techniek ontvangt, althans een door de man te specificeren (bruto equivalent van dit) bedrag zoals dit uit de specificatie van het Pensioenfonds Metaal en Techniek blijkt, te vermeerderen of te verminderen met de wettelijke verhoging wegens indexering of inflatiecorrectie;
- ter zake de achterstand van 1 februari 2009 tot 1 juli 2013 een bedrag van € 11.785,68 bruto;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mink en Warnaar, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2014 in aanwezigheid van de griffier.