ECLI:NL:GHDHA:2014:4302

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
200.127.262/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en bijdrage aan de kosten van de gemeenschappelijke woning

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man, waarbij de vrouw in hoger beroep is gekomen tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Den Haag. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de bestreden vonnissen te vernietigen, terwijl de man in incidenteel hoger beroep zijn vorderingen heeft gehandhaafd. De vrouw heeft onder andere aangevoerd dat zij onder bedreiging een schuldbekentenis heeft ondertekend, waarin zij een bedrag van € 29.500,- aan de man verschuldigd zou zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij onder dwang heeft gehandeld en dat de schuldbekentenis rechtsgeldig is. Daarnaast heeft het hof de vorderingen van de vrouw met betrekking tot de bijdrage aan de kosten van de huishouding en de hypothecaire lasten beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw gehouden is om bij te dragen aan de kosten van de gemeenschappelijke woning en heeft de vorderingen van de man ter zake van de kosten van de huishouding afgewezen, omdat deze niet meer aan de orde waren in het hoger beroep. Het hof heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De vrouw is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.564,50 aan de man, en de schuldbekentenis is nietig verklaard. De uitspraak is gedaan op 16 december 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.127.262/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/400349/HA ZA 11-2209

arrest van de familiekamer d.d. 16 december 2014

inzake
[de vrouw],
wonende te [plaatsnaam],
appellante, tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden,
tegen
[de man],
wonende te[plaatsnaam],
geïntimeerde, tevens appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie te Zoetermeer.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 17 mei 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Den Haag van respectievelijk 20 februari 2013, 7 november 2012 en 11 april 2012, hierna: de bestreden vonnissen. Op 27 juni 2013 heeft de vrouw een herstelexploot doen uitbrengen.
Ter rolzitting van 27 augustus 2013 is de memorie van grieven ingediend.
Ter rolzitting van 19 november 2013 is de memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
Ter rolzitting van 31 december 2013 heeft de vrouw de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep ingediend.
Ter rolzitting van 4 februari 2014 heeft de man een akte genomen.
De man heeft pleidooi gevraagd. Dit pleidooi heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 september 2014. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Voorafgaand aan het pleidooi zijn nog de volgende stukken ontvangen:
1. van de zijde van de vrouw:
- een brief van 12 september 2014, met tien producties;
2) van de zijde van de man:
- op 12 september 2014 een H16-formulier met zes producties;
- op 17 september 2014 een H16-formulier met productie.
Deze stukken maken deel uit van het procesdossier.
De vrouw heeft ter rolzitting van 28 oktober 2014 het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd. In het overgelegde dossier heeft de vrouw onder ‘53)’ ‘aanvullende producties’ overgelegd. Nu daarbij geen akte is gevoegd en overigens niet valt op te maken of deze producties bij enig ingediend stuk behoren, zal het hof deze buiten beschouwing laten.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank, zoals weergegeven onder 2 in het vonnis van 11 april 2012, is – met uitzondering van de vaststelling onder 2.2. in dat vonnis ten aanzien van de hoogte van de hypothecaire lasten en de vaststelling onder 2.7 in dat vonnis ten aanzien van de ondertekening door partijen op 30 juni 2004 van een schuldbekentenis - geen grief gericht, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
2. In het bestreden vonnis van 11 april 2012 heeft de rechtbank in conventie bepaald dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om akten in te dienen en is in conventie en in reconventie iedere beslissing aangehouden.
3. In het bestreden vonnis van 7 november 2012 is in conventie en in voorwaardelijke reconventie een verschijning van partijen met hun advocaten gelast voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling en is iedere verdere beslissing aangehouden.
4. In het bestreden vonnis van 20 februari 2013 heeft de rechtbank
1. in conventie:
- partijen veroordeeld tot medewerking van de verdeling van de gemeenschap zoals die verdeling door de rechtbank in dat vonnis is bepaald;
- de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van € 2.564,50;
- bepaald dat partijen in de interne verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschappelijke schuld van hen aan de Fortis bank van
€ 1.500, -;
- de vrouw veroordeeld om met ingang van 1 januari 2013 tot het moment dat de gemeenschappelijke woning is verkocht aan de man een bedrag van € 425, - per maand te betalen, waarbij betaling telkens op de eerste van de maand dient te geschieden;
- de vrouw veroordeeld om uiterlijk op 1 juni 2019 aan de man (uit hoofde van een geldleningovereenkomst) een bedrag van € 29.500, - te betalen;
- de vrouw veroordeeld om aan de man met ingang van 1 juli 2004 de over de in 2.7 genoemde lening verschuldigde rente (€ 225, - per maand) te betalen;
- de vorderingen voor het overige afgewezen.
2) in voorwaardelijke reconventie:
de vordering afgewezen;
3) in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De vrouw vordert dat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en dat het hof zal bepalen dat:
- de verdeling van de woonlasten van de gemeenschappelijke woning vanaf het moment van uiteengaan opnieuw wordt vastgesteld met inachtneming van hetgeen de vrouw daarover heeft opgemerkt;
- de door de vrouw betaalde woonlasten in mindering worden gebracht op het vast te stellen bedrag;
- de reparatiekosten van de woning voor rekening van de man worden gelaten;
- de schuldbekentenis van 30 juni 2004 nietig zal worden verklaard;
- de reconventionele vordering van de vrouw alsnog zal worden toegewezen tot een bedrag van € 31.875,- en dat dit bedrag zal worden verrekend met de resterende vordering van de man,
met veroordeling van de man in de kosten van beide procedures.
6. De man concludeert in het principaal hoger beroep tot afwijzing van de vorderingen in hoger beroep. In het incidenteel hoger beroep vordert hij de toewijzing van zijn vorderingen. Voorts vordert de man veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep.
7. De vrouw concludeert in het incidenteel hoger beroep tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, dan wel tot ontzegging daarvan, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep.
Bijdrage vrouw in de hypothecaire lasten van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam]
8. In de eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de hypothecaire lasten van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] heeft vastgesteld op € 1.909, - per maand. Volgens de vrouw bedragen deze, zo maakt het hof op uit haar betoog, € 982,40 aan rente op de hypothecaire geldlening en € 100, - per maand aan overlijdensrisicoverzekering. Verder stelt de vrouw zelfstandige woonruimte te hebben betrokken waardoor zij zelf ook woonlasten heeft en daarom het door de rechtbank bepaalde bedrag, € 425,- per maand, niet meer kan opbrengen.
9. Volgens de man bedragen de hypothecaire lasten € 1.519, - per maand. De vrouw heeft mede getekend voor de door de bank nieuw vastgestelde rente na het aflopen van de vorige rentevaste termijn. De rente van de tweede hypothecaire lening bedraagt € 275,50 per maand. Dit geeft een totale last van € 1.794, - per maand. Verder verwijst de man naar de jaaropgaven van de hypothecaire lening. In zijn incidenteel hoger beroep stelt de man zijn aanbod, zoals gedaan in eerste aanleg, in te trekken. Hij wenst dat de vrouw € 525, - per maand ter zake van de woonlasten aan hem voldoet.
10. Het hof stelt vast dat partijen ter comparitie van partijen in eerste aanleg zijn overeengekomen dat de vrouw met ingang van 1 januari 2013 tot het moment dat de woning zal zijn verkocht een bedrag van € 425,- per maand aan de man zal voldoen. Wat er ook zij van de hoogte van de hypothecaire lasten, de vrouw heeft zich verbonden tot betaling van dit bedrag. Evenzo is er geen grond, wat er ook zij van de grief van de man, die niet heel duidelijk is, om de man niet langer aan de overeenkomst te houden. De man stelt dat wanbetaling door de vrouw een grond zou zijn. Daartoe staan hem evenwel zo nodig andere maatregelen ten dienste. Dit brengt mee dat de eerste grief van de vrouw, als ook het incidenteel hoger beroep van de man voor zover dat ziet op de bijdrage van de vrouw in de hypothecaire lasten, faalt.
De door de vrouw ondertekende schuldbekentenis
11. Het hof bespreekt de tweede tot en met de vijfde grief van de vrouw tezamen. Deze betreffen de schuldbekentenis die door de vrouw is ondertekend. Zij verklaart daarin een bedrag van € 29.500, - aan de man verschuldigd te zijn. De vrouw stelt dat de overeenkomst niet op 30 juni 2004 door haar kan zijn ondertekend. Deze moet zijn geantedateerd. In werkelijkheid is deze pas in de zomer van 2009 opgesteld en door haar ondertekend. Verder is het bedrag ad € 29.500,- in werkelijkheid niet besteed aan haar salon, maar aan door de man te verrichten betalingen. De man toont niet aan dat de facturen op naam van de vrouw zijn betaald uit het door hem afgesloten krediet. De betalingen hebben contant plaatsgevonden en zijn bekostigd vanuit de kas van de door de vrouw geëxploiteerde salon. De man heeft het krediet op 5 juli 2004 ontvangen en doet op 8 juli en op 12 juli 2004 grote opnamen uit dit krediet. De man heeft het bedrag aangewend voor zijn eigen leefpatroon. De betalingen ten behoeve van de schoonheidssalon van de vrouw hebben echter pas veel later plaatsgevonden. De man heeft de vrouw bedreigd ten gevolge waarvan zij de schuldbekentenis heeft ondertekend. De vrouw verwijst naar haar bij de politie gedane aangifte. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte bepaald dat de vrouw een bedrag van € 29.500,- moet terugbetalen aan de man, inclusief de achterstallige rente.
12. De man betwist dwang op de vrouw te hebben uitgeoefend dan wel haar te hebben bedreigd. In november 2004 hebben partijen een tweede lening bij de Fortis Bank van € 6.000,- afgesloten omdat de door de vrouw aan te schaffen goederen voor haar onderneming meer bedroegen dan het eerder afgesloten krediet van € 29.500,-. De vrouw heeft de periode tot januari 2005 benut om de salon geheel in te richten. De vrouw had onvoldoende inkomen waardoor de bank haar geen krediet wenste te verlenen. Ook had zij geen vermogen om de aanschaf te financieren. De man heeft de facturen overgelegd en daarmee aangetoond dat de goederen zijn aangeschaft. Op de facturen is vermeld dat de goederen tegen contante betaling zijn aangeschaft. De man betwist dat de vrouw de aankopen heeft gefinancierd uit (de kas van) haar onderneming. Er is sprake van een rechtsgeldige overeenkomst. De vrouw heeft tijdens de samenwoning gedurende 44 maanden aflossingen verricht op grond van deze schuldbekentenis. De man betwist het door de vrouw overgelegde onderzoeksrapport ter zake van de schuldbekentenis.
13. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij onder bedreiging van de man is gedwongen tot het ondertekenen van de schuldbekentenis. Dat de vrouw nadien aangifte heeft gedaan van mishandelingen, gedurende de samenwoning door de man gepleegd, en in augustus 2010 nog een aanvullende verklaring bij de politie heeft afgelegd, is onvoldoende om vast te stellen dat de vrouw de schuldbekentenis onder bedreiging heeft ondertekend. Dat de aankopen door de vrouw uit de kas van haar onderneming zouden zijn gedaan is door de man betwist. De vrouw heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof gaat dan ook aan deze stelling voorbij. Dat de man nog andere uitgaven heeft moeten doen in die periode moge zo zijn, dit betekent niet dat niet is komen vast te staan dat de vrouw de man gelden is verschuldigd voor de aankoop van goederen voor haar onderneming. Aan de door de vrouw opgestelde analyse van de schuldbekentenis gaat het hof voorbij nu deze niet tot een ander oordeel leidt over de verschuldigdheid van de vrouw dit bedrag aan de man te betalen. De grieven falen daarom .
Vordering vrouw ter zake van kosten van de huishouding
14. In haar zesde grief voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte haar reconventionele vordering heeft afgewezen. Ondanks dat zij een negatief verzamelinkomen had in de jaren 2007 tot en met 2009, heeft zij in die jaren een bijdrage geleverd aan de kosten van de huishouding tot een bedrag van € 31.875,-. Dit bedrag is onttrokken aan haar onderneming. Op grond van de samenlevingsovereenkomst was zij niet gehouden bij te dragen in de kosten van de huishouding, gelet op haar inkomen.
15. De man betwist dat de vrouw in de jaren 2007 tot en met 2009 geen inkomen zou hebben gegenereerd. Definitieve aanslagen Inkomstenbelasting over deze jaren zijn niet overgelegd. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij enige privé onttrekking, laat staan voor een bedrag van € 31.875,-, heeft gedaan en dat dit voor de huishouding zou zijn geweest.
16. Het hof overweegt dat, wat haar inkomen ook zal zijn geweest in de jaren 2007 tot en met 2009, de vrouw, na de betwisting door de man, heeft nagelaten te onderbouwen dat een bedrag van € 31.875, - is opgenomen uit haar onderneming en dat dit is besteed aan de kosten van de huishouding. Weliswaar noemt de vrouw specifieke bedragen, maar deze zijn niet met stukken gestaafd. Het hof passeert de zesde grief van de vrouw.
Bijdrage aan kosten van herstel van de gemeenschappelijke woning
17. In haar zevende grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij naar rato van inkomsten moet bijdragen in de kosten van reparatie van de gemeenschappelijke woning. Per einde samenleving is dit niet langer het geval. De man heeft de woning pas na het verbreken van de samenleving verbouwd en hij had toen geen volmacht meer van de vrouw. De reparaties kunnen achteraf dan ook niet worden gezien als kosten van de huishouding. De man heeft nagelaten overleg met de vrouw te voeren over de reparatiekosten. Ter zitting heeft de vrouw daaraan nog toegevoegd dat er geen reparatie is uitgevoerd, maar een nieuwe douche is aangelegd.
18. De man stelt dat de reparaties aan de woning noodzakelijk waren. De man heeft de nota daarvan overgelegd. De kosten moeten dan ook naar rato worden voldaan.
19. Het hof overweegt dat de vrouw niet heeft aangevoerd dat de reparatiekosten niet noodzakelijk zouden zijn. In eerste aanleg heeft zij, zo heeft de rechtbank vastgesteld, erkend dat de man ten behoeve van de gemeenschappelijke woning een bedrag van € 6.300,- heeft voldaan ten behoeve van reparatiewerkzaamheden. In eerste aanleg (akte d.d. 25 april 2012) heeft de man een factuur betreffende de reparaties voor dit bedrag overgelegd van ‘De Dakgoot Specialist.NL’. Deze factuur heeft geen betrekking op de aanleg van een nieuwe douche. De vrouw komt niet op tegen de door de rechtbank vastgesteld verdeling naar rato van deze kosten. De vrouw is als mede eigenaar gehouden om bij te dragen in de kosten die noodzakelijkerwijs zijn gemaakt ten behoeve van de woning. De grief faalt daarom.
Vordering van de man ter zake van kosten van de huishouding
20. Het hof maakt uit het betoog van de man op dat hij alsnog een bijdrage vordert van de vrouw voor kosten van de huishouding over de periode van april 2010 tot december 2012. Naar het hof verder uit dit (onduidelijke) betoog opmaakt vordert de man een bedrag van € 425, - per maand over deze periode. De man heeft ter comparitie van 6 december 2012 evenwel afstand gedaan van zijn aanspraken op een bijdrage van de zijde van de vrouw over deze periode en deze vordering ingetrokken. Deze heeft dan ook geen onderdeel meer uitgemaakt van het debat in eerste aanleg. Dit betekent dat de man in hoger beroep niet een nieuwe vordering daartoe kan doen. Het hof wijst de vordering van de man in het incidenteel hoger beroep dan ook af.
Slotsom. Proceskosten
21. De slotsom is dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren, nu zij beiden deels in het ongelijk zijn gesteld.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Obbink-Reijngoud, E.A. Mink en S. Sierksma en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2014 in aanwezigheid van de griffier.