ECLI:NL:GHDHA:2014:4327

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
200.155.524-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Warnaar
  • A. van den Wildenberg
  • J. Sierksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige was verlengd tot 15 mei 2015. De moeder was van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, omdat zij in staat was om met behulp van haar netwerk de problemen van de minderjarige op te lossen. Ze voerde aan dat de minderjarige goed functioneerde op school en dat zij de afgelopen periode geen steun had ontvangen van Jeugdzorg, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Jeugdzorg, verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de moeder en stelde dat de minderjarige hechtings- en gedragsproblemen had en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef. Jeugdzorg wees op de problematische situatie waarin de minderjarige zich bevond, waaronder de wisseling van gezinsvoogden en de zorgen over de huisvesting van de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. Het hof oordeelde dat Jeugdzorg zijn verantwoordelijkheden niet naar behoren had vervuld en dat de moeder in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de ondertoezichtstelling betrof en deze opgeheven met ingang van 10 december 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eerdere beschikking tot ondertoezichtstelling tot 10 december 2014 is bekrachtigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van ouders en de noodzaak voor jeugdzorginstanties om adequaat te functioneren in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 december 2014
Zaaknummer : 200.155.524/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-1097
Zaaknummer rechtbank : C/10/448475
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland te Dordrecht,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.P.G. Rietbergen.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 8 september 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 juni 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 15 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
 op 18 september 2014 een V-formulier van 16 september 2014 met bijlagen;
 op 30 september 2014 een V-formulier van 26 september 2014 met bijlagen;
 op 7 november 2014 een faxbericht van diezelfde datum met een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vader:
 op 10 november 2014 een faxbericht van diezelfde datum met een V-formulier van diezelfde datum.
De zaak is op 12 november 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 mevrouw [naam] namens Jeugdzorg.
De vader, zijn advocaat en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Na de zitting is op 24 november 2014 bij het hof van de zijde van de moeder een brief van 20 november 2014 met een bijlage ingekomen. Ter zitting is niet afgesproken dat alsnog stukken konden worden ingediend. Deze brief wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de duur van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige), verlengd tot 15 mei 2015.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
 de ouders hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige;
 de minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij zijn moeder;
 de minderjarige was van februari 2012 tot juli 2013 uit huis geplaatst;
 de minderjarige is sinds 2012 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 15 juni 2014 tot 15 mei 2015.
2. De moeder verzoekt het hof (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
3. Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. De moeder voert, kort gezegd, het volgende aan. De verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige is thans niet noodzakelijk meer. De moeder stelt dat zij zelf in staat is om met behulp van haar netwerk de problemen van de minderjarige op een adequate wijze op te lossen. Zij heeft verschillende hulpvragen neergelegd bij haar netwerk en geregeld dat de minderjarige naar een school voor speciaal basisonderwijs kan. Met de minderjarige gaat het goed op school, aldus de moeder. De moeder is van mening dat zij de afgelopen periode dat de minderjarige weer thuis was geplaatst, vrijwel geen steun heeft gehad van Jeugdzorg. In de periode van de ondertoezichtstelling is totaal twaalf maal van gezinsvoogd gewisseld. In het afgelopen anderhalf jaar was er sprake van een vijftal opeenvolgende gezinsvoogden, waarvan slechts één van deze voogden de minderjarige eenmaal kort heeft gezien. Voorts ontkent de moeder dat zij door de strijd met de vader van de minderjarige overbelast is. Tussen de ouders bestaat nog een discussie over de contractregeling, maar de moeder ontkent dat deze discussie een dreiging vormt voor de minderjarige. Verder merkt de moeder op dat de minderjarige weer thuis is geplaatst omdat enerzijds het pleeggezin had aangegeven slechts tijdelijk als crisispleegezin te willen fungeren, en anderzijds de moeder een positieve ontwikkeling had doorgemaakt. De moeder heeft aangegeven dat zij met de minderjarige en haar nieuwe partner woont in een kindvriendelijke recreatiewoning totdat zij een sociale huurwoning krijgt toegewezen.
5. Jeugdzorg verweert zich hiertegen als volgt. Jeugdzorg erkent dat er door overmacht veelvuldig is gewisseld van gezinsvoogden, maar zij vindt dit geen grond om de ondertoezichtstelling af te wijzen. Op dit moment zijn twee voogden betrokken bij het gezin: een kind- en oudergezinsvoogd. Jeugdzorg stelt dat de minderjarige hechtings- en gedragsproblemen heeft en functioneert op een beneden gemiddeld intelligentieniveau. Hij heeft de afgelopen jaren veel meegemaakt en hij lijkt dit (nog) niet te hebben verwerkt. De minderjarige is namelijk met toestemming van de ouders uit huis geplaatst nadat de vader zichzelf en de moeder dreigde neer te steken. Vervolgens verbleef de minderjarige in meerdere pleeggezinnen. Volgens Jeugdzorg had zij aan de moeder meerdere voorwaarden gesteld waaronder de minderjarige eventueel zou kunnen worden teruggeplaatst. Deze voorwaarden werden echter niet nagekomen. Tegen het advies van Jeugdzorg in is door de kinderrechter in juli 2013 beslist dat de minderjarige thuis kon worden geplaatst. Jeugdzorg vindt het zorgelijk dat de moeder telkens verhuist. De moeder woont thans met de minderjarige in een vervallen appartementencomplex dat weinig kinderrijk en kindvriendelijk is. Volgens Jeugdzorg heeft de moeder persoonlijke problemen en is er geen netwerk dat haar kan ondersteunen. Jeugdzorg vermoedt dat de moeder en haar nieuwe partner alcoholverslavingsproblemen hebben. Ook geeft Jeugdzorg aan dat deze partner is ontheven van het gezag over zijn kinderen. Daarnaast stelt Jeugdzorg dat tussen de ouders strijd bestaat, waardoor de minderjarige loyaliteitsproblemen heeft. Jeugdzorg maakt zich eveneens zorgen om de omstandigheid dat de minderjarige geen contact meer heeft met zijn vader en dat deze te kennen heeft gegeven hiervoor ook niet meer open te staan.
6. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid BW kan slechts worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, althans dat andere middelen dan een ondertoezichtstelling voorhanden zijn die de bedreiging van de minderjarige kunnen afwenden. Jeugdzorg is verantwoordelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Op grond van artikel 1:257 BW dient Jeugdzorg toezicht te houden op de minderjarige en hulp en steun te bieden aan zowel de minderjarige als zijn met gezag belaste ouder om de bedreigingen weg te nemen waarvoor de ondertoezichtstelling werd uitgesproken. Het hof is van oordeel dat Jeugdzorg deze verantwoordelijkheid niet naar behoren heeft gedragen. In de periode dat Jeugdzorg betrokken is bij de minderjarige, is veelvuldig van gezinsvoogd gewisseld. Niet is naar voren gekomen welke ondersteuning Jeugdzorg de minderjarige en de moeder concreet heeft gegeven of zal geven. Door de moeder is aangetoond dat zij in het verleden bereid was hulp te aanvaarden voor haarzelf en de minderjarige en dat zij tevens op vrijwillige basis hulp en ondersteuning zoekt in de zorg en de opvoeding van de minderjarige. Het hof gaat er vanuit dat de moeder tevens in de toekomst hulp en steun van haar netwerk inroept, mocht dit nodig zijn voor de zorg en de opvoeding van de minderjarige. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is inmiddels voor haar eigen problemen behandeld. Door Jeugdzorg is onvoldoende onderbouwd dat de huisvesting van de minderjarige ongeschikt voor kinderen zou zijn. Voorts acht het hof het weliswaar zorgelijk dat de contactregeling tussen de vader en de minderjarige niet op vrijwillige basis tot stand kan komen, maar het ontbreken van een contractregeling levert niet zodanige belastende problemen op voor de minderjarige dat deze omstandigheid een ondertoezichtstelling kan rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige kan worden opgeheven.
8. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de ondertoezichtstelling met ingang van 10 december 2014 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , op met ingang van 10 december 2014;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling tot 10 december 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Warnaar, Van den Wildenberg en Sierksma, bijgestaan door mr. Spalter als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2014.