ECLI:NL:GHDHA:2014:4327
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- M. Warnaar
- A. van den Wildenberg
- J. Sierksma
- Rechtspraak.nl
Opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige na hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige was verlengd tot 15 mei 2015. De moeder was van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, omdat zij in staat was om met behulp van haar netwerk de problemen van de minderjarige op te lossen. Ze voerde aan dat de minderjarige goed functioneerde op school en dat zij de afgelopen periode geen steun had ontvangen van Jeugdzorg, die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Jeugdzorg, verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de moeder en stelde dat de minderjarige hechtings- en gedragsproblemen had en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef. Jeugdzorg wees op de problematische situatie waarin de minderjarige zich bevond, waaronder de wisseling van gezinsvoogden en de zorgen over de huisvesting van de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. Het hof oordeelde dat Jeugdzorg zijn verantwoordelijkheden niet naar behoren had vervuld en dat de moeder in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de ondertoezichtstelling betrof en deze opgeheven met ingang van 10 december 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eerdere beschikking tot ondertoezichtstelling tot 10 december 2014 is bekrachtigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van ouders en de noodzaak voor jeugdzorginstanties om adequaat te functioneren in het belang van de minderjarige.