ECLI:NL:GHDHA:2014:4464

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
200.149.542/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A.A.G. Balkenende
  • Van Kempen
  • Van den Wildenberg
  • Van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man tot vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind en de vaststelling van een omgangsregeling. De man, bijgestaan door zijn advocaat, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 februari 2014, waarin zijn verzoeken waren afgewezen. De vrouw, ook bijgestaan door haar advocaat, heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

De rechtbank had eerder de verzoeken van de man afgewezen, onder andere omdat de vrouw had aangevoerd dat de man een gewelddadige geschiedenis had en dat de minderjarige, die lijdt aan epilepsie en diabetes, bijzonder kwetsbaar is. De bijzondere curator, die was aangesteld in de procedure, steunde de afwijzing van de verzoeken van de man. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord, evenals de bijzondere curator en vertegenwoordigers van Jeugdzorg.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de vrouw zwaarder laten wegen dan die van de man. De verzoeken van de man tot vervangende toestemming tot erkenning en tot het vaststellen van een omgangsregeling zijn afgewezen. De informatieregeling die door de rechtbank was vastgesteld, werd door het hof als redelijk beschouwd. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 12 november 2014
Zaaknummer : 200.149.542/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-3714
Zaaknummer rechtbank : C/09/442968
[De man],
wonende te[woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. K. Logtenberg te Rotterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. mr. A.A.G. Balkenende,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige[naam minderjarige] ( geboren [in] 2004 te [geboorteplaats]),
kantoorhoudende te Katwijk,
hierna te noemen: de bijzondere curator,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland te Nijmegen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 23 mei 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 februari 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 11 juli 2014 een verweerschrift ingediend.
De bijzondere curator heeft op 19 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 11 juni 2014 een V-formulier van 10 juni 2014 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 22 september 2014 een faxbericht van diezelfde datum.
Het hof heeft op 14 oktober 2014 een brief ontvangen van Jeugdzorg van 13 oktober 2014, waarin het standpunt van Jeugdzorg is weergegeven en waarin wordt bericht dat Jeugdzorg niet ter zitting zal verschijnen.
Bij brief van 14 augustus 2014 heeft de raad het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen omdat de raad geen bemoeienis heeft gehad in deze procedure. Als bijlage bij deze brief heeft de raad een rapport beschermingsonderzoek van 2 oktober 2013 gevoegd.
De zaak is op 15 oktober 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de bijzondere curator.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en vaststelling van een omgangsregeling, afgewezen. Voorts heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld, inhoudende dat de vrouw de man -al dan niet via de gezinsvoogd- tweemaal per jaar, te weten met Kerstmis en kort voor de zomervakantie, schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige op het gebied van gezondheid, school en anderszins relevante informatie zal verstrekken, alsmede een goed gelijkende recente kleurenfoto van de minderjarige. Deze informatieregeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn het verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige, de omgangsregeling en de informatieregeling.
2. De man verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de verzoeken van de man alsnog worden toegewezen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep. Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling van de gronden en de motivering.
Verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige
4. De man stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van zijn verzoek vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige, in strijd is met het belang van de minderjarige. De man voert daartoe onder meer aan dat het in het belang van de identiteitsontwikkeling van de minderjarige is dat de feitelijke situatie geformaliseerd wordt. De minderjarige weet dat de man zijn vader is. Voorts geeft de man aan dat hij bereid is om via de hulpverlening constructiever met de vrouw te communiceren en dat niet valt in te zien waarom de enkele erkenning de minderjarige zou belemmeren in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Volgens de man heeft de rechtbank niet gemotiveerd waarom de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige worden geschaad als juridisch vaststaat wie zijn vader is.
5. De vrouw stelt dat een plotselinge betrokkenheid van de man en de slechte verhouding tussen de man en de vrouw impact zullen hebben op de minderjarige, die bijzonder kwetsbaar is.
De vrouw wijst er op dat zij tijdens de relatie met de man door hem ernstig mishandeld is en van haar vrijheid is beroofd. De man is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 24 maanden voor deze jegens de vrouw gepleegde strafbare feiten. Voorts wijst de vrouw er op dat de minderjarige bijzonder kwetsbaar is mede omdat hij lijdt aan epilepsie en diabetes. De diabetes is lastig onder controle te krijgen en stress en onrust maken dat nog veel moeilijker. Eind 2013 is de minderjarige onder toezicht gesteld en vrijwillig in een instelling geplaatst. Inmiddels woont hij weer bij de vrouw thuis.
6. De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist dat het verzoek van de man ten aanzien van de vervangende toestemming tot de erkenning moet worden afgewezen. Ter terechtzitting in hoger beroep benadrukt de bijzondere curator dat hij aanvankelijk, nadat hij met beide ouders een gesprek had gevoerd, van mening was dat er onvoldoende redenen waren om de juridische situatie niet in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Hij hechtte daarbij in het bijzonder belang aan het feit dat de man druk doende was zijn leven een positieve wending te geven. De uitlatingen die de man blijkens het verslag van Jeugdzorg tegenover een medewerkster van Jeugdzorg heeft gedaan, zijn in de visie van de bijzondere curator zorgwekkend. Deze uitlatingen en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg hebben ertoe bijgedragen dat de bijzondere curator thans van mening is dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen. De bijzondere curator deelt ter terechtzitting in hoger beroep voorts mede dat hij het betreurt dat de man in hoger beroep geen stukken heeft overgelegd waarmee hij kan aantonen dat hij druk doende is om zich op een positieve manier te ontwikkelen.
Het hof overweegt het volgende.
7. Ingevolge artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de man die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en de man de verwekker van het kind is. De man en de vrouw zijn het erover eens dat de man de verwekker is van de minderjarige.
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige of de belangen van de minderjarige zou schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de minderjarige, of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met hem, geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarige door de man.
8. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel.
Verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
9. De man stelt zich op het standpunt dat de afwijzing van zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling eveneens in strijd is met het belang van de minderjarige. De man voert daartoe onder meer aan dat hij zich heeft ingezet om zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij heeft een agressieregulatietraining gevolgd en hij heeft inmiddels weer omgang met twee van zijn kinderen. De man wijst er op dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige er aan kan bijdragen dat de minderjarige in de gelegenheid gesteld wordt contact te hebben met de man zonder de vrouw te belasten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man aangegeven zich te realiseren dat hij niet altijd goed is staat is om zich goed uit te drukken, zeker niet wanneer hij geëmotioneerd raakt. Dat was het geval toen hij een gesprek had met de medewerkster van Jeugdzorg waarnaar verwezen wordt in het verslag van jeugdzorg van 10 december 2013. De man heeft inmiddels een training gevolgd waarin ook dat aspect aan de orde is geweest. Hoewel hij het ten zeerste betreurt, stelt de man er wel begrip voor te hebben dat de vrouw nog steeds bang voor hem is. De man acht het van groot belang, ook voor de minderjarige, dat hij de kans krijgt aan de minderjarige te laten zien dat hij geen ‘gevaarlijke’ man is maar een betrokken vader die graag een rol zou willen spelen in het leven van zijn kind. De man wijst er op dat het contact met zijn andere kinderen nu heel goed verloopt. Regelmatig heeft hij de zorg over zijn kinderen, waaronder ook een baby van acht maanden oud en ook dat gaat prima.
Ten slotte verklaart de man desgevraagd zich te realiseren dat de minderjarige ziek is en rust nodig heeft. Eerder heeft de man zich op advies van de deskundigen om die reden afwachtend opgesteld. Het is in de visie van de man evenwel volstrekt onduidelijk hoe het komt dat het zo slecht gaat met de minderjarige en hoe lang hij zou moeten wachten voor het contact met de minderjarige weer hersteld kan worden.
10. De vrouw stelt, zoals hiervoor weergegeven, dat een plotselinge betrokkenheid van de man en de slechte verhouding tussen de man en de vrouw impact zullen hebben op de minderjarige. De vrouw wijst er op dat uit het dossier en in het bijzonder de uitlatingen die de man tegenover Jeugdzorg heeft gedaan, blijkt dat de man geen inzicht heeft in de situatie van de minderjarige en van de vrouw.
11. Blijkens de door de voorzitter voorgehouden brief van 13 oktober 2014 stelt Jeugdzorg zich op het standpunt dat het op dit moment niet in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling met de man vast te stellen. Vanwege zijn emotionele kwetsbaarheid en zijn medische problemen is het in de visie van Jeugdzorg van belang eerst te werken aan stabiliteit. Een omgangsregeling met zijn biologische vader zou op het moment voor te veel onrust zorgen voor de minderjarige.
Het hof overweegt het volgende.
12. Het hof dient te beoordelen of het door de man in eerste aanleg gedane verzoek om een omgangsregeling vast te stellen alsnog kan worden toegewezen of dat het verzoek op een van de limitatieve gronden zoals vermeld in lid 3 van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek dient te worden afgewezen.
13. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank ook ten aanzien van dit verzoek op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Het hof heeft daarbij nog in aanmerking genomen dat uit de brief van Jeugdzorg van 13 oktober 2014 blijkt dat de minderjarige emotioneel kwetsbaar is en dat Jeugdzorg bezig is gesprekken met een medisch psycholoog te initiëren. Voorts blijkt uit deze brief dat de suikerziekte van de minderjarige moeilijk onder controle te krijgen is en dat het ook om die reden noodzakelijk is te werken aan meer stabiliteit.
Informatieregeling
14. De man heeft aangevoerd dat de informatieregeling zoals die door de rechtbank is vastgesteld, naar zijn mening te karig is. Voorts heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij tot op heden geen informatie betreffende de minderjarige heeft ontvangen.
Het hof overweegt dat de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling naar het oordeel van het hof alleszins redelijk is. Nu de man zijn grief tegen de beschikking op dit punt ook niet nader heeft onderbouwd ziet het hof geen aanleiding wijzigingen aan te brengen in de door de rechtbank vastgestelde informatieregeling.
Gelet op de mededeling van de man dat de vrouw de informatieregeling tot op heden niet is nagekomen merkt het hof op dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij aan deze regeling haar medewerking zal verlenen.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van den Wildenberg en Van Wijk
bijgestaan door mr. Zuidweg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2014.