ECLI:NL:GHDHA:2014:4488

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
200.150.328/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van schuldeisers in hoger beroep tegen afwijzing schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [verweerder] tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag. Het vonnis van de rechtbank, gedateerd 2 juni 2014, wees het verzoek van [verweerder] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af. In het hoger beroep hebben [verzoekers] verzocht om als belanghebbenden te worden toegelaten in de procedure en om afschrift te ontvangen van het verzoek van [verweerder]. Ze hebben ook bezwaar gemaakt tegen de toelating van [verweerder] tot de schuldsaneringsregeling, omdat zij vreesden dat hun vorderingsrecht van circa € 300.000,- in gevaar zou komen zonder dat zij de kans kregen om hun standpunt te verdedigen.

Het hof heeft de argumenten van [verzoekers] en [verweerder] zorgvuldig afgewogen. [Verweerder] heeft in zijn reactie aangegeven dat de Nederlandse faillissementsprocedure in overeenstemming is met artikel 6 EVRM en dat de belangen van schuldeisers op andere manieren worden beschermd. Het hof heeft vastgesteld dat de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof heeft de primaire verzoeken van [verzoekers] afgewezen, maar heeft het subsidiaire verzoek om de ingediende stukken aan het dossier toe te voegen, toegewezen.

De beslissing van het hof houdt in dat de door [verzoekers] ingediende stukken zijn toegevoegd aan het dossier van [verweerder]. De uiteindelijke beslissing over het hoger beroep van [verweerder] zal later in een afzonderlijk arrest worden genomen. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid waarmee het hof omgaat met de belangen van zowel schuldeisers als schuldenaren in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.150.328/01
Rekestnummer rechtbank: FT RK 14/617

Beschikking van 22 juli 2014

in de zaak van

1. [A] B.V.,

2. [B] B.V.,

3. [C] B.V.,

4. [D] N.V.

alle gevestigd te Amsterdam,
verzoeksters,
hierna te noemen: [verzoekers],
advocaat: mr. M.L. Dingemans te Amsterdam,
tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. drs. S. Vlaar te Den Haag.

Het geding

Bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 6 juni 2014, heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 2 juni 2014, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Naar aanleiding van het door [verweerder] ingestelde hoger beroep hebben [verzoekers] bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 17 juni 2014, bezwaar gemaakt tegen de (mogelijke) toelating van [verweerder] tot de schuldsaneringsregeling. [verzoekers] verzoeken het hof primair (1) als belanghebbenden in de procedure te worden toegelaten, te worden gehoord en afschrift te ontvangen van het verzoek van [verweerder] en van andere dossierstukken, (2) het verzoek van [verweerder] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling af te wijzen en subsidiair (3) hun verzoek met de bijlagen toe te voegen aan het dossier en de inhoud hiervan te betrekken in de afweging of het toelatingsverzoek van [verweerder] voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof heeft het verzoekschrift van [verzoekers] aan [verweerder] voorgelegd en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. [verweerder] heeft vervolgens gereageerd bij brief van 2 juli 2014.
Vervolgens heeft het hof de uitspraak op het verzoek van [verzoekers] bepaald op heden.

De beoordeling van de verzoeken van [verzoekers]

1. [verzoekers] hebben aan hun verzoeken ten grondslag gelegd dat de procedure tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in strijd is met Europese regelgeving wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen. [verzoekers] worden in hun rechten beperkt, omdat zij na toelating van [verweerder] tot de schuldsaneringsregeling het risico lopen dat van hun vorderingsrecht (van thans circa € 300.000,-) slechts een fractie overhouden zonder dat zij toegang tot de procedure hebben gehad. Omdat geen hoor en wederhoor wordt toegepast, wordt [verzoekers] een (effectieve) toegang tot de rechter onthouden (artikel 17 Gw en artikel 6 EVRM).
hebben aangevoerd dat in het geval van [verweerder] geen sprake is van het niet kunnen voortgaan met betalen in de zin van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw. Daarnaast is [verweerder] niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuld (artikel 288 lid 1 aanhef en sub b FW), omdat de schuld aan [verzoekers] voortkomt uit de onherroepelijke veroordeling van [verweerder] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid bij eindvonnis van de Rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2012. Voorts is door [verzoekers] tegen [verweerder] aangifte gedaan van het medeplegen van, althans medeplichtigheid aan het witwassen van aanzienlijke bedragen.
2. In zijn reactie van 2 juli 2014 heeft [verweerder] bezwaar gemaakt tegen de primaire verzoeken van [verzoekers] onder (1) en (2), maar heeft hij geen bezwaar tegen toewijzing van het subsidiaire verzoek onder (3). Daartoe heeft [verweerder] aangevoerd dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de Nederlandse faillissementsprocedure in overeenstemming is met artikel 6 EVRM (HR 26 juni 1981, NJ 1982/450). Datzelfde geldt voor de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, die gezien de belangen van de schuldenaar niet in het openbaar wordt gevoerd. De belangen van de schuldeisers worden langs andere wegen voldoende beschermd. De rechter beoordeelt ambtshalve of een van de in artikel 288 Fw opgenomen afwijzingsgronden van toepassing is. De rechter mag daarbij acht slaan op brieven of stukken die namens schuldeisers zijn ingediend (HR 25 februari 2000, NJ 2000/310). Na toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt een bewindvoerder benoemd die verregaande bevoegdheden heeft om de belangen van de schudeisers te waarborgen. [verweerder] heeft in dit kader verwezen naar een recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 19 maart 2014 (NJF 2014/231).
Door [verweerder] wordt betwist dat hij niet voldoet aan het criterium van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw en dat hij niet te goeder trouw zou zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De veroordeling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid heeft betrekking op gebeurtenissen die negen jaar geleden hebben plaatsgevonden.
3. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken wordt het volgende overwogen.
4.1.
[verzoekers] hebben ook in de procedure bij de Rechtbank Den Haag soortgelijke verzoeken ingediend. De rechtbank heeft die verzoeken afgewezen bij vonnis van 6 juni 2014. Het hof verenigt zich met die beslissing van de rechtbank. Daarbij verwijst het hof nog naar de door [verweerder] genoemde uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (NJF 2014/231) en de publicatie ‘Crediteurenbelang en hoorplicht’ van mr. G.H. Lankhorst in Bb 2014/40. Aan dit vonnis kan het volgende ontleend worden.
4.2. De procedure tot toepassing van de schuldsanering valt (net als de procedure tot faillietverklaring) onder het bereik van artikel 6 EVRM, dat uitgaat van een openbare behandeling. Met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 1981, NJ 1982/450 dient echter te worden aangenomen dat de belangen van de schuldenaar zich in het algemeen ertegen zullen verzetten dat de behandeling in het openbaar plaats vindt. Behandeling achter gesloten deuren is daarbij vooral ingegeven door de behoefte aan privacy en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de schuldenaar. Dit geldt in het bijzonder bij de behandeling van een schuldsaneringsverzoek. De verzoeker moet daarbij openheid geven over veel persoonlijke gegevens. De aanwezigheid van een schuldeiser, met wie een conflict bestaat dat al tot een aantal procedures heeft geleid, kan hieraan in de weg staan en aldus belemmeren dat het verzoek op de juiste wijze wordt behandeld.
De wetgever heeft er voor gekozen de positie van een schuldeiser bij de behandeling van een schuldsaneringsverzoek uitermate beperkt te houden. De wet voorziet dan ook niet in het horen van een schuldeiser. De wetgever heeft echter wel de belangen van de schuldeisers in de weigeringsgronden van artikel 288 Fw verdisconteerd (vgl. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, p. 36 e.v.). Daar komt nog bij dat de rechter bij een beslissing op een schuldsaneringsverzoek acht mag slaan op een brief of andere stukken die door of namens een schuldeiser zijn ingediend (vgl. HR 25 februari 2000, NJ 2000/310).
4.3.
Aan het voorgaande wordt door het hof nog toegevoegd dat wetgever de schuldeiser ook na toelating tot de schuldsaneringsregeling nog mogelijkheden biedt zijn standpunt aan de rechter kenbaar te maken. Ingevolge artikel 350 lid 1 Fw heeft de schuldeiser de mogelijkheid de rechtbank te verzoeken de regeling tussentijds te beëindigen. Ingevolge artikel 353 lid 2 FW heeft de op de eindzitting verschenen schuldeiser de gelegenheid het woord te voeren. Tot slot bieden de artikelen 355 en358a Fw de schuldeiser de mogelijkheid op te komen tegen de verlening van de schone lei.
4.4. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de procedure, waarin verzocht wordt tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor als bedoeld in artikel 6 EVRM. Datzelfde geldt voor de procedure in hoger beroep, waarin opgekomen wordt tegen de afwijzing door de rechtbank van het toelatingsverzoek.
5. Gelet op het voorgaande zullen de primaire verzoeken van [verzoekers] onder (1) en (2) worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek van [verzoekers] kan evenwel worden toegewezen. De door [verzoekers] toegezonden stukken zijn door het hof toegevoegd aan het dossier van [verweerder]. Op het hoger beroep van [verweerder] zal door het hof later bij afzonderlijk arrest worden beslist.

De beslissing

Het hof:
- wijst het subsidiaire verzoek van [verzoekers] onder (3) toe;
- wijst af het door [verzoekers] meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.J.I. Verburg, M. Flipse en J.J. Dijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.